ECLI:NL:RBDHA:2024:19499
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 18 juni 2024 een verzoek om terugname bij Kroatië heeft ingediend, dat door Kroatië op 1 juli 2024 is aanvaard. Tijdens de zitting op 15 november 2024 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waaronder de claim dat hij niet in Kroatië in de gelegenheid is gesteld om een asielaanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde dat de minister op basis van de Eurodac-registratie van de eiser mocht aannemen dat hij een asielverzoek had ingediend in Kroatië. De rechtbank heeft ook de stelling van de eiser dat hij onmenselijk is behandeld in Kroatië en dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Kroatië, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast en dat er geen bewijs was van een reëel risico op onmenselijke behandeling van de eiser in Kroatië.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over bijzondere individuele omstandigheden, zoals psychische problemen en epilepsie, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij in Kroatië geen adequate medische zorg zou kunnen krijgen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 15 november 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.