ECLI:NL:RBDHA:2024:19478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.45146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

Op 25 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduren van een maatregel van bewaring tegen een eiser met de Tunesische nationaliteit. De maatregel was opgelegd op 11 augustus 2024 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 22 november 2024 gesloten zonder zitting.

Eiser stelde dat er geen zicht was op uitzetting naar Tunesië binnen een redelijke termijn, omdat er geen reactie was gekomen van de Tunesische autoriteiten op de aanvraag voor een laissez-passer (LP). De rechtbank overwoog dat, hoewel de Tunesische autoriteiten tot op heden niet hadden gereageerd, eiser niet had aangetoond dat hij zelf voldoende inspanningen had verricht om de LP-aanvraag te versnellen. De rechtbank concludeerde dat het uitblijven van een reactie op de LP-aanvraag niet automatisch leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring disproportioneel was.

De rechtbank oordeelde dat het belang van de staat om de maatregel van bewaring voort te zetten zwaarder woog dan het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45146

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 22 november 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1994.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en de voorgang daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die laatste uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of vanaf 18 oktober 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting binnen redelijke termijn naar Tunesië. Ondanks diverse rappels in oktober en in november, is er niets gebleken over een LP [2] -afgifte of over een presentatie bij de autoriteiten van Tunesië. Ook een rappel op zaaksniveau heeft tot niets geleid. Gelet hierop druist de bewaring volgens eiser in tegen het evenredigheidsbeginsel en is deze niet langer proportioneel. Het belang van eiser om te worden vrijgelaten weegt volgens hem daarom zwaarder dan het belang van verweerder om de maatregel van bewaring voort te zetten.
5. De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië in het algemeen niet ontbreekt. [3] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. De enkele vaststelling dat de Tunesische autoriteiten tot op heden niet op de LP-aanvraag hebben gereageerd is hiervoor onvoldoende. Uit de verslagen van de met eiser op 2 en 31 oktober 2024 gevoerde vertrekgesprekken blijkt niet dat eiser zelf aantoonbare inspanningen heeft verricht om een LP-afgifte te versnellen. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de Tunesische autoriteiten ondanks persoonlijke inspanningen van eiser niet bereid zullen zijn om voor hem een LP af te geven.
6. Het vooralsnog uitblijven van een reactie op de LP-aanvraag voor eiser leidt als zodanig niet tot de conclusie dat het voortduren van de maatregel disproportioneel is. Eiser heeft daarbuiten geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de maatregel onevenredig bezwarend is in verhouding tot het ermee te dienen doel. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 31 oktober 2024 blijkt daarentegen wel onverminderd van de noodzaak van de maatregel, nu eiser heeft verklaard naar Frankrijk te willen afreizen in plaats van naar Tunesië. Het belang van verweerder om de maatregel van bewaring voort te laten duren weegt daarom zwaarder dan het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld.
7. Ook overigens ziet de rechtbank geen reden om het voortduren van de maatregel na 18 oktober 2024 op enig moment onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 november 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 19 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13242 en uitspraak van 18 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17555.
2.Laissez-passer.
3.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3990.