ECLI:NL:RBDHA:2024:13242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30765 en NL24.31626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Tunesische asielzoeker en de gevolgen van een onjuiste ondertekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tunesische asielzoeker. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R. Deniz, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de minister van Asiel en Migratie, die hem de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerste maatregel onterecht was ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de minister van Asiel en Migratie bevoegd was. Dit gebrek werd echter gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de maatregelen van bewaring op juiste gronden waren opgelegd, aangezien eiser op het moment van de eerste maatregel asielzoeker was en de tweede maatregel werd opgelegd toen hij niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank heeft de argumenten van eiser dat de maatregelen niet overeenkomstig de eisen van het Vreemdelingenbesluit waren uitgereikt, verworpen. Eiser was voldoende geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring en had de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.30765 en NL24.31626

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2024 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Op 11 augustus 2024 heeft verweerder deze maatregel opgeheven.
Bij besluit van eveneens 11 augustus 2024 (bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
Eiser heeft tegen de beide maatregelen beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat maatregel is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl met ingang van 2 juli 2024 is besloten om de minister van Asiel en Migratie aan te wijzen als bevoegd bestuursorgaan. [2] De maatregel is dan ook ten onrechte opgelegd uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek, maar dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. [3] De rechtbank stelt daartoe vast dat de maatregel in dit geval is ondertekend door een daartoe aangewezen bevoegde ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift vreemdelingen 2000. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1994 en de Tunesische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 28 juli 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvraag is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 9 augustus 2024. Hieruit volgt dat de beide opeenvolgende maatregelen zijn gebaseerd op een juiste grondslag. Ten tijde van het bestreden besluit 1 was eiser immers asielzoeker en bood artikel 59b verweerder de mogelijkheid tot het opleggen van de maatregel. Ten tijde van het bestreden besluit 2 bood artikel 59 deze mogelijkheid, aangezien eiser toen niet langer rechtmatig in Nederland verbleef.
3. In bestreden besluit 1 heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. In bestreden besluit 2 heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
In de maatregelen staan hiertoe als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4. Eiser heeft de zware grond 3i betwist, voor zover ten grondslag gelegd aan de eerste maatregel. De rechtbank stelt vast dat de (overige) zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze overige gronden geldt dat zij de maatregelen van bewaring kunnen dragen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor een bespreking van de betwiste zware grond 3i.
5. De rechtbank volgt niet eisers standpunt dat na de beslissing van 9 augustus 2024 op eisers asielaanvraag te lang is gewacht met het opleggen van de tweede maatregel. Volgens vaste rechtspraak kan verweerder na wijzing van de grondslag binnen 48 uur een aansluitende nieuwe maatregel op te leggen. [6] Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht had eiser na het uitreiken van bedoelde beslissing gedurende 24 uur de gelegenheid om te verzoeken om een voorlopige voorziening, om zo zijn rechtmatig verblijf in Nederland te continueren. Nadat in dit geval deze termijn ongebruikt was verstreken, heeft verweerder binnen 24 uur de tweede maatregel opgelegd, op de gewijzigde grondslag.
6. Eiser heeft aangevoerd dat de beide maatregelen niet overeenkomstig de eisen van artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. zijn uitgereikt.
Uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de vreemdeling bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een voor hem (naar mag worden aangenomen) begrijpelijke taal op de hoogte wordt gebracht van de in deze bepaling genoemde informatie. Dit betreft onder meer de gronden waarop de maatregel van bewaring berust. De rechtbank stelt met eiser vast dat deze verplichting niet is nageleefd. Dit maakt de maatregel van bewaring echter alleen onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Deze belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Eiser is tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling namelijk met behulp van een tolk op de hoogte gebracht van de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van een in een voor hem begrijpelijke taal opgestelde informatiefolder op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eisers gemachtigde heeft een afschrift van de maatregel ontvangen en heeft de maatregel met eiser kunnen bespreken en heeft ook daadwerkelijk beroep kunnen instellen. Niet is gebleken dat eiser door het vastgestelde gebrek in de wijze van uitreiking in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel. [7]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Gelet op het hiervoor onder 1. geconstateerde gebrek zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. [8] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in procedure NL24.30765 vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie het Koninklijk besluit van 2 juli 2024 tot instelling van een Ministerie van Asiel en
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:1082.
7.Zie in dit verband ook nog de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
8.Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2254.