ECLI:NL:RBDHA:2024:19364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL24.43042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en uitzetting van Algerijnse vreemdeling met zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 27 februari 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 behandeld, waarbij de vreemdeling aanwezig was via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde in Groningen aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en zich gebogen over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring.

De rechtbank overweegt dat de vreemdeling al meer dan acht maanden in bewaring zit en dat hij heeft aangegeven te willen terugkeren naar Algerije. Er zijn echter verschillende complicaties geweest met betrekking tot zijn uitzetting, waaronder een annulering van een presentatie bij het Algerijnse consulaat. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije is, aangezien er een vlucht gepland staat op 28 november 2024. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn uitzetting, wat zijn situatie niet heeft verbeterd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43042

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

De minister heeft op 27 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 oktober 2024 (in de zaak NL24.38976) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 18 oktober 2024.
Standpunten eiser
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser zit al meer dan 8 maanden in bewaring, heeft meegewerkt en wil terugkeren naar Algerije. Eiser had zich voorbereid op een presentatie bij het Algerijnse consulaat op 24 oktober 2024, maar hij is daar helaas niet heengebracht. Op 28 oktober 2024 heeft eiser een brief gekregen dat hij op 23 november 2024 wordt uitgezet naar Algerije. Vervolgens heeft eiser op 4 november 2024 een tweede brief gekregen dat hij wordt uitgezet naar Italië, maar eiser heeft niemand in Italië. Eiser heeft geen laissez-passer (lp) gezien en er is dan ook geen zicht op uitzetting.
Oordeel rechtbank
5. Een inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [2]
5.1.
In het geval van eiser is reeds op 24 juli 2024 toegezegd dat een lp zou worden afgegeven, maar heeft de daadwerkelijke uitzetting op basis van dit document geen doorgang kunnen vinden. Daargelaten wat de reden hiervoor was, het niet kunnen plaatsvinden van de uitzetting betekent niet dat geen zicht op uitzetting meer kan worden aangenomen. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat op 24 oktober 2024 een presentatie in persoon stond gepland, maar dat DT&V [3] deze presentatie heeft geannuleerd omdat eiser tijdens het vertrekgesprek van 17 oktober 2024 heeft aangegeven niet gepresenteerd te willen worden. Hierna is door de consul wel een lp toegezegd als de vluchtgegevens en de brief strafrechtelijke informatie zullen worden ontvangen. Op 28 oktober 2024 is een vluchtaanvraag verzonden voor een vlucht naar Algiers via Parijs op 23 november 2024. Omdat er geen akkoord is verkregen vanuit Parijs, is vervolgens op 30 oktober 2024 een vluchtaanvraag verzonden voor een vlucht naar Algiers via Rome op 28 november 2024. Deze vlucht is geaccordeerd en eiser zal op 28 november 2024 via Rome naar Algiers vliegen. De lp zal kort voor de vlucht worden aangevraagd. Dit alles geeft aanleiding voor het oordeel dat er zicht op uitzetting is.
5.2.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [4] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent en nooit heeft verleend. De op 24 oktober 2024 geplande presentatie in persoon is niet doorgegaan, omdat eiser heeft aangegeven niet gepresenteerd te willen worden. Voor zover eiser meent dat de bewaring moet worden opgeheven, omdat de belangenafweging, gezien de duur van de inbewaringstelling, in zijn voordeel dient uit te vallen, overweegt de rechtbank dat, als eiser zijn inbewaringstelling had willen verkorten, hij dit had kunnen doen door zich meer coöperatief op te stellen. De duur van de bewaring geeft op dit moment, mede gelet op wat onder 5.1 is overwogen, geen aanleiding voor het oordeel dat deze onevenredig lang voortduurt.
5.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure voldoende voortvarend heeft gehandeld. De minister heeft in die periode geappelleerd op de lp-aanvraag op 22 oktober 2024 en een vertrekgesprek gevoerd met eiser op 28 oktober 2024. Ook is er een lp toegezegd en staat er een vlucht naar Algiers gepland op 28 november 2024. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend en concludeert dat de maatregel rechtmatig voortduurt.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892
3.Dienst Terugkeer & Vertrek
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.