ECLI:NL:RBDHA:2024:19364
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en uitzetting van Algerijnse vreemdeling met zicht op uitzetting naar Algerije
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 27 februari 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 behandeld, waarbij de vreemdeling aanwezig was via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde in Groningen aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en zich gebogen over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
De rechtbank overweegt dat de vreemdeling al meer dan acht maanden in bewaring zit en dat hij heeft aangegeven te willen terugkeren naar Algerije. Er zijn echter verschillende complicaties geweest met betrekking tot zijn uitzetting, waaronder een annulering van een presentatie bij het Algerijnse consulaat. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije is, aangezien er een vlucht gepland staat op 28 november 2024. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn uitzetting, wat zijn situatie niet heeft verbeterd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.