ECLI:NL:RBDHA:2024:19287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
23/5927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overbrenging naar Nederland van Afghanen die niet onder de Kamerbrief van 11 oktober 2021 vallen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Afghaan, tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland. Eiser heeft op 18 augustus 2021 verzocht om overbrenging, maar zijn aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 9 augustus 2023, omdat hij niet behoort tot de afgebakende groep Afghanen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 zijn genoemd. Eiser stelt dat hij voldoet aan de criteria voor overbrenging, omdat hij in een voor het publiek zichtbare functie heeft gewerkt voor de ISAF forces. Hij onderbouwt zijn verzoek met documenten, maar de rechtbank oordeelt dat de overgelegde stukken onvoldoende zijn om aan te tonen dat hij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden voor Defensie heeft verricht.

De rechtbank wijst erop dat het beleid voor overbrenging is neergelegd in de Kamerbrief en dat de criteria voor overbrenging zijn vastgesteld door de minister van Defensie. Eiser betoogt dat de afbakening van de groep te strikt is en dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen vanwege de situatie in Afghanistan. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de vereisten voor overbrenging. De rechtbank benadrukt dat de omstandigheden in Afghanistan, hoewel zorgwekkend, niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling van het verzoek.

De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals en is openbaar uitgesproken op 2 september 2024. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en kan binnen zes weken hoger beroep aantekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5927

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 9 augustus 2023 (het bestreden besluit) afgewezen. Eisers hebben tegen dit besluit rechtstreeks beroep ingesteld. [1]
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft via een telefoonverbinding deelgenomen. De gemachtigde van eiser was aanwezig. Als tolk was N. Adel aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M.D. Barendrecht.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 18 augustus 2021 heeft eiser verweerder verzocht om hem en zijn gezinsleden over te brengen naar Nederland. Eiser stelt te hebben gewerkt van 1 februari 2004 tot en met 30 februari 2005 bij de ISAF forces als the head of the guard group in [plaatsnaam] . Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet behoort tot één van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief). [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat hij voor overbrenging in aanmerking komt gelet op de groepen genoemd in de Kamerbrief. Hij voldoet aan de criteria, omdat hij de afgelopen twintig jaar, ten minste een jaar structureel werkzaamheden heeft verricht voor Defensie, in een voor het publiek zichtbare functie. Hij onderbouwt dit met zijn Tazkera met vertaling en een verklaring van de voormalig leidinggevende van de PRT bewakers in [plaatsnaam] , de heer [naam] . Hij verkeert in bewijsnood voor wat betreft andere bewijsmiddelen, omdat hij deze uit angst voor de taliban heeft verbrand. Met eisers registratienummer van de Tazkera zou hij ook teruggevonden moeten kunnen worden in de database van Defensie. Eiser verzoekt verweerder om met deze gegevens nogmaals een zoekslag in de Defensie archieven te maken. Uit de informatie van vluchtelingenwerk Nederland blijkt dat elk halfjaar een volledige kopie van het computernetwerk in Uruzgan werd gemaakt en naar Nederland is overgebracht. Eiser meent dan ook dat hij voor 11 oktober 2021 bekend was bij het ministerie van Defensie.
3.1.
Daarnaast voert eiser aan dat de kwantitatieve afbakening van de groep genoemd in de Kamerbrief te strak is. Uit de tekst en de doelstelling blijkt niet dat het op dat moment om een afgebakende groep van ongeveer 500 personen zou gaan en dat deze groep niet alsnog later zou kunnen worden aangevuld met nieuwe gevallen die op dat moment nog niet bekend waren. Dit laatste is ook niet de bedoeling geweest gelet op het standpunt van verweerder in verschillende kamerstukken. Uit onder andere de brief van 4 juli 2023 volgt dat er ook na 11 oktober 2021 tot en met 31 december 2023 nog een beroep kon worden gedaan op de speciale voorziening. Ook is de voorwaarde dat eiser zich voor 11 oktober 2021 had moeten melden onredelijk en is het in strijd met het evenredigheidsbeginsel om het verzoek enkel af te wijzen op een arbitraire datum. Er wordt op deze wijze geen recht gedaan aan de redenen waarom hij niet voor 11 oktober 2021 zijn aanvraag heeft gedaan, maar pas op een later moment. Eiser onderbouwt zijn standpunten met informatie van Vluchtelingenwerk Nederland en een gespreksverslag tussen vluchtelingenwerk Nederland en de voormalig leidinggevende van de PRT bewakers.
3.2.
Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niets overweegt ten aanzien van zijn beroep op de tolkenregeling. Eiser meent dat verweerder de bevoegde autoriteit is om hierop te reageren. Het besluit is in zoverre ook onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De Tolkenregeling
4. In zoverre eiser een beroep doet op de tolkenregeling overweegt de rechtbank dat deze regeling een andere strekking heeft dan de Kamerbrief en wordt uitgevoerd door de minister van Defensie, niet door verweerder. In het bestreden besluit is getoetst of eiser op grond van de Kamerbrief in aanmerking komt voor overbrenging. De rechtbank kan uitsluitend beoordelen of het bestreden besluit stand kan houden en kan in deze procedure daarom geen oordeel geven over de tolkenregeling, die buiten de omvang van dit geding valt.
De speciale voorziening
5. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
6. Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. Uit de Kamerbrief volgt dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de op 11 oktober 2021 bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 (later bijgesteld naar 600) Afghanen (inclusief kerngezinnen).
7. Over dit beleid heeft de Afdeling twee richtinggevende uitspraken [3] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [4] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de taliban dat mogelijk wel doen. [5] Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [6] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [7]
8. De rechtbank stelt vast dat eiser voor 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging heeft ingediend, namelijk op 18 augustus 2021. Het betoog van eiser over de te strikte aanmeldeis treft dan ook geen doel. De datum van het verzoek tot overbrenging staat namelijk niet ter discussie in deze procedure, maar beoordeeld moet worden of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden in een publiek zichtbare functie voor Defensie heeft verricht.
9. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken die eiser heeft overgelegd niet blijkt dat hij ten behoeve van de Nederlandse militaire missie heeft gewerkt. De verklaring van eiser, de foto’s en een kopie van zijn Tazkera zijn onvoldoende om vast te kunnen stellen dat eiser tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht voor Defensie, in een publiek zichtbare functie. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder nog is nagegaan of in de archieven van Defensie gegevens bekend waren over eiser, althans gegevens die overeenkomen met de persoon die eiser stelt te zijn. Dergelijke gegevens zijn niet gevonden.
10. Ook aan de verklaring – dat eiser wel meer dan een jaar als PRT bewaker heeft gewerkt – van de voormalig leidinggevende van de PRT bewakers kan niet de waarde worden toegekend die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met deze verklaring niet alsnog aannemelijk gemaakt dat hij structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht voor Defensie, omdat verdere objectief verifieerbare informatie die dit ondersteunt ontbreekt. Daarbij is het de vraag welke waarde kan worden toegekend aan deze verklaring. Dit betreft een screenshot van naar de rechtbank begrijpt een WhatsApp bericht waarbij de reactie afkomstig zou zijn van [naam] . Hij antwoordt op een vraag waarin eiser wordt genoemd en of hij kan bevestigen dat eiser van 2004 tot 2005 heeft gewerkt voor Dutch PRT met enkel: “Yes I”.
11. De omstandigheid dat eiser gevaar loopt in Afghanistan kan – ondanks het feit dat de rechtbank begrijpt dat dit voor eiser juist het belangrijkste punt is – zoals ook door de Afdeling reeds is bevestigd, niet worden betrokken bij de beoordeling. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid en dat het kabinet daarbij veel beleidsruimte heeft.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser en zijn gezinsleden niet in aanmerking komen voor overbrenging. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze mogelijkheid is gegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2684. Verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.
2.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
3.Uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
4.Zie ook de uitspraak van de Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 17 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:175 en van de Meervoudige kamer Rechtbank Den Haag 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
5.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4. en 4.2.
6.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.4.
7.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3 en ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.