ECLI:NL:RBDHA:2024:18919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.26214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 11 november 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De minister heeft, ondanks een verzoek van de rechtbank, geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De aanvraag is gedateerd op 13 november 2023, maar de minister heeft niet aangetoond wanneer deze is ontvangen. De rechtbank gaat uit van de datum op de aanvraag en stelt vast dat de minister binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Aangezien de minister deze termijn met drie maanden heeft verlengd, heeft eiseres de minister in gebreke gesteld na het verstrijken van deze termijn.

De rechtbank legt de minister een beslistermijn van vier weken op na verzending van de uitspraak, met de mogelijkheid tot herstel van verzuimen. In dit geval is er sprake van samenhang met een eerdere zaak, waardoor de rechtbank geen aparte rechtelijke dwangsom oplegt. De uitspraak concludeert dat het beroep gegrond is en dat de minister de onder 3.2 genoemde termijnen moet aanhouden om alsnog een besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft ondanks een uitdrukkelijk verzoek van de rechtbank geen verweerschrift ingediend.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
2.1.
Een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag houdt naar zijn aard in dat eiseres zich niet kan verenigen met het niet binnen de beslistermijn nemen van een besluit op de aanvraag. Als eiseres daarbij geen nadere beroepsgronden indient en uit het dossier blijkt wanneer de aanvraag en de ingebrekestelling zijn ingediend, kan de rechtbank daarom in elk geval uitspraak doen over de vraag of de beslistermijn is verstreken en stuurt de rechtbank dus geen herstelverzuimbrief om de beroepsgronden aan te vullen.
2.2.
Het beroep is ontvankelijk en gegrond. De aanvraag is gedateerd op 13 november 2023. Uit de door de minister overgelegde stukken blijkt niet wanneer de aanvraag is ontvangen. De rechtbank gaat daarom uit van de datum vermeld op de aanvraag. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen. [4] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. Eiseres heeft de minister na het verstrijken van die termijn in gebreke gesteld. Vervolgens is na meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
3. Als de minister niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [5]
3.1.
Bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning is sprake van een bijzonder geval. [6] De rechtbank ziet geen grond om daar in deze zaak anders over te oordelen. In haar uitspraak van 17 maart 2023 heeft de rechtbank uitgangspunten voor een passende beslistermijn geformuleerd die zij ook zal toepassen in andere bij de rechtbank aanhangige zaken waarin de minister niet op tijd beslist op een aanvraag om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. [7]
3.1.1.
De rechtbank ziet – zoals zij eerder heeft geoordeeld – in het feit dat de minister per 15 januari 2024 het ‘first in first out-principe’ hanteert, geen aanleiding om van deze uitgangspunten af te wijken of de behandeling van het beroep aan te houden. [8]
3.2.
De rechtbank stelt daarom - ook in dit geval - een termijn vast die overeenstemt met de in de uitspraak van 17 maart 2023 geformuleerde uitgangspunten. De stand van zaken valt niet af te leiden uit de door partijen ingediende stukken. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van vier weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, tenzij hij binnen deze termijn gelegenheid tot herstel van verzuim(en) biedt. In dat geval moet hij binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekendmaken. Als de minister binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak eiseres schriftelijk meedeelt dat hij heeft beslist tot nader onderzoek, bedraagt de beslistermijn zestien weken. Als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen biedt en hij binnen de beslistermijn van acht weken eiseres schriftelijk meedeelt dat hij heeft beslist tot nader onderzoek moet het besluit binnen twintig weken [9] na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de minister op?
4. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [10] Van die verplichting kan de rechtbank in bijzondere gevallen afwijken. [11] Hier is sprake van een dergelijk bijzonder geval. Aanvragen kunnen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van het opleggen van een dwangsom met zich meebrengt dat aan het bestuursorgaan slechts één rechterlijke dwangsom wordt opgelegd. [12] In dit geval bestaat samenhang tussen de zaak van eiseres en de zaak met zaaknummer NL24.22309, omdat het in beide gevallen mvv-aanvragen betreft voor gezinsleden van dezelfde referent die zijn ingediend binnen een zeer kort tijdsbestek. Dat maakt dat hier sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank legt in dit beroep daarom geen aparte rechtelijke dwangsom op, omdat er al een rechterlijke dwangsom is opgelegd in de uitspraak van 24 juli 2024.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister de onder 3.2 genoemde termijnen krijgt om alsnog een besluit te nemen.
5.1.
Omdat er sprake is van samenhang hoeft de minister niet opnieuw de proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken, tenzij hij binnen deze termijn gelegenheid tot herstel van verzuimen biedt. In dat geval moet hij binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekendmaken. Als binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak aan eiseres schriftelijk is meegedeeld dat is beslist dat nader onderzoek moet plaatsvinden, dan moet het besluit binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt. Als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen biedt en binnen de beslistermijn van acht weken aan eiseres schriftelijk is meegedeeld dat is beslist dat nader onderzoek moet plaatsvinden dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
L. Beijerinck, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
4.Dit staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
6.Zie Rechtbank Den Haag, zp. Arnhem, 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en ABRvS 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2644, r.o. 6.
7.Rechtbank Den Haag, zp. Arnhem, 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vindt deze uitgangspunten en beslistermijnen redelijk, zie ABRvS 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644.
8.Rechtbank Den Haag, zp. Arnhem, 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8210.
9.Daarbij is rekening gehouden met een termijn van twaalf weken voor het nader onderzoek.
10.Dat staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
11.Die ruimte geeft artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Vergelijk Voorzieningenrechter ABRvS 18 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2431.
12.Zie hiervoor ABRvS 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624, onder rechtsoverweging 5.1.