ECLI:NL:RBDHA:2024:18415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
SGR 22/6475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor dakkapel op gemeentelijk monument

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghoudster voor het plaatsen van een dakkapel op het achterdakvlak van haar woning. De rechtbank oordeelt dat zowel vergunninghoudster als verweerder terecht hebben gesteld dat de gevel grenzend aan de waterkant de voorgevel is, waardoor de dakkapel op het achterdakvlak is geplaatst. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

De rechtbank behandelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 21 december 2021 was verleend en die door verweerder op 17 augustus 2022 in stand werd gehouden. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend op 27 mei 2021, en dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft, aangezien de Omgevingswet pas op 1 januari 2024 in werking is getreden.

De rechtbank concludeert dat er geen strijd is met het bestemmingsplan en dat de dakkapel op het achterdakvlak is geplaatst. Eiser betoogt dat de dakkapel op het zijdakvlak is geplaatst, maar de rechtbank oordeelt dat de feitelijke situatie bepalend is voor de vraag waar de voorgevel zich bevindt. De rechtbank wijst erop dat de Commissie Welstand en Erfgoed positief heeft geadviseerd over het bouwplan, en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid van dit advies. Eiser's argumenten over privacy worden afgewezen, omdat deze van privaatrechtelijke aard zijn en geen weigeringsgrond vormen voor de omgevingsvergunning.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland, verweerder
(gemachtigde: R. Advocaat).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghoudster]uit [woonplaats] , vergunninghoudster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghoudster voor het plaatsen van een dakkapel op het achterdakvlak van haar woning.
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 21 december 2021 (het primaire besluit) verleend. Met het besluit van 17 augustus 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van verweerder en vergunninghoudster.

Waar gaat de zaak over?

2. Vergunninghoudster woont aan de [adres 1] in [plaatsnaam] . Zij heeft op 27 mei 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een dakkapel op het achterdakvlak van haar woning. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘bouwen’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de activiteit ‘slopen, verstoren, verplaatsen, of in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijk monument’, zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wabo.
2.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het primaire besluit verleend. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het bouwplan van vergunninghoudster past binnen de bestemming en dat de monumentale waarden van het gemeentelijk monument niet onevenredig worden geschaad door het bouwplan.
2.2.
Omdat eiser het daarmee niet eens is, is hij in bezwaar gegaan bij verweerder en – omdat verweerder dit bezwaar ongegrond heeft verklaard – vervolgens in beroep bij de rechtbank.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 27 mei 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
5. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand. Deze in artikel 2.10 van de Wabo vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van de genoemde weigeringsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden.
5.1.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo wordt de omgevingsvergunning om een monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen slechts verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
5.2.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder a, van de Erfgoedverordening Midden-Delfland 2017 (de Erfgoedverordening), is het verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument te slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen.
5.3.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Erfgoedverordening vraagt het bevoegd gezag advies aan de commissie Welstand en Erfgoed over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten die worden genoemd in artikel 14, eerste lid van de Erfgoedverordening.
5.4.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Erfgoedverordening kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
5.5.
Ingevolge artikel 21, derde lid, van de Erfgoedverordening is artikel 17 van de Erfgoedverordening van overeenkomstige toepassing op monumenten in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.
5.6.
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en ‘slopen, verstoren, verplaatsen, of in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijk monument’, zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wabo. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een gebonden beschikking, aangezien geen sprake is van één van de weigeringsgronden op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
Is de dakkapel geplaatst op het achterdakvlak?
6. Eiser betoogt dat in de aanvraag en in de verleende omgevingsvergunning ten onrechte is aangenomen dat de dakkapel is geplaatst op het achterdakvlak. Volgens eiser is de dakkapel geplaatst op het zijdakvlak van de woning.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan schrijft ook niet voor op welk dakvlak een dakkapel wel of niet mag worden gebouwd. Het begrip “achterdakvlak” wordt in het bestemmingsplan ook niet gedefinieerd.
6.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] met betrekking tot artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) blijkt dat het achtererfgebied, en derhalve ook het achterdakvlak, wordt bepaald door vast te stellen wat de voorgevel van het hoofdgebouw is. Indien er discussie ontstaat over de vraag welke gevel de voorgevel is, moet primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het bestemmingsplan of de bouwverordening is aangegeven. Als ook dan nog twijfel bestaat, zal de feitelijke situatie doorslaggevend zijn voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt. De feitelijke situatie is daarom bepalend. Hierbij kunnen onder meer de locaties van de voordeur, het huisnummer, de brievenbus en de hoofdontsluiting van belang zijn. [2]
6.3.
In artikel 1.33 van de bestemmingsplanregels is de volgende definitie opgenomen van de voorgevelrooilijn: “
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van hoofdgebouwen voor zover op dat deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht.” Deze definitie is vanwege de bijzondere situatie niet direct toepasbaar, nu het onderhavige gebouw is ingeklemd tussen andere gebouwen en niet direct grenst aan een openbare weg. Het gebouw grenst met één gevel wel direct en evenwijdig aan de openbare waterweg de Zuidgaag en is ook gericht op deze waterweg en op de aan de overzijde van deze waterweg parallel daaraan lopende openbare weg de ’s Herenstraat. Aan deze gevel bevindt zich een later aangebrachte uitbouw die leidt tot de enige toegangsdeur van de woning. Uit de aanwijzing van de woning als monument blijkt dat in deze gevel de oorspronkelijke voordeur was geprojecteerd. In die aanwijzing wordt deze gevel ook als voorgevel aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zowel vergunninghoudster als verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de gevel grenzend aan de waterkant de voorgevel is en dat de dakkapel derhalve op het achterdakvlak is geplaatst. Dat bij andere woningen de dakkappellen gericht zijn naar de waterkant en dat de woning enkel bereikt kan worden via de [adres 2] maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank voelt zich gesterkt in dit oordeel, aangezien het een opmerkelijk klein woonhuis binnen een zeldzaam bescheiden wooncultuur betreft, waardoor de feitelijke situatie per woning kan verschillen. Dit betekent dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag het juiste achterdakvlak heeft beoordeeld.
6.4.
Het betoog slaagt niet.
Welstand en het belang van monumentenzorg
7. Artikel 2.18 van de Wabo juncto. artikel 17, eerste lid, van de Erfgoedverordening bepaalt dat wanneer de aanvraag betrekking heeft op een activiteit die bestaat uit het wijzigen van een gemeentelijk monument, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
7.1.
De Commissie Welstand en Erfgoed (de commissie) heeft positief geadviseerd over het bouwplan. Volgens de commissie voldoet het bouwplan aan de welstandsnota en vormt dit geen aantasting van de monumentale uitstraling van het monument en het beschermd dorpsgezicht.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder volgens vaste rechtspraak aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Dit is anders indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel dan ook geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [3]
7.3.
Eiser heeft geen tegenadvies dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop aangevoerd.
Verweerder heeft zich op basis van dit advies op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand en dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen het bouwplan verzet.
Vermindering van het woon- en leefklimaat
8. Eiser betoogt verder dat de dakkapel op zeer korte afstand van zijn achtertuin wordt geplaatst en dat dit ook als gevolg heeft dat een inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy en dat zijn woon- en leefklimaat wordt verminderd. Verweerder had deze belangen mee moeten wegen.
8.1.
De rechtbank overweegt dat de beroepsgrond omtrent de privacy van eiser van privaatrechtelijke aard is. Daarbij komt dat de rechtbank niet toekomt aan een belangenafweging, aangezien het een gebonden beschikking betreft. Het belang van privacy is geen weigeringsgrond voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo en die bepaling laat geen ruimte voor een belangenafweging. Het privacy-belang kan ook geen rol spelen bij de vraag of een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het wijzigen van een monument op grond van artikel 2.18 van de Wabo juncto. artikel 17, eerste lid, van de Erfgoedverordening. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat vergunninghoudster de privacy van eiser weldegelijk in ogenschouw heeft genomen. De ramen zijn gemaakt van melkglas, hetgeen betekent dat, zowel van binnen naar buiten als van buiten naar binnen, niet door de ramen gekeken kan worden. Daarnaast kunnen de ramen niet open.
8.2.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8.1
Nu het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand en gesteld noch gebleken is dat sprake is van een andere weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo was verweerder gehouden de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te verlenen. Verweerder mocht tevens op grond van artikel 2.18 van de Wabo juncto. artikel 17, eerste lid, van de Erfgoedverordening omgevingsvergunning verlenen voor het wijzigen van een monument, nu het belang van de monumentenzorg zich niet tegen het bouwplan verzet.
8.2.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2024.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:676, r.o. 2.2.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1547, r.o. 7.3.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1155.