ECLI:NL:RBDHA:2024:18049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
NL24.41381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 19 juli 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring voortduurt en dat de minister op 23 oktober 2024 de rechtbank heeft geïnformeerd over het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het vooronderzoek op 30 oktober 2024 gesloten.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld aan de hand van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, omdat zijn identiteit in Marokko onbekend is en hij nooit identiteitsdocumenten heeft gehad. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is en dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een laissez-passer-aanvraag is gedaan en dat de Marokkaanse autoriteiten deze aanvragen op basis van vingerafdrukken onderzoeken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat het laissez-passer-traject niet zal slagen. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat, conform artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Procesverloop

De minister heeft op 19 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De minister heeft de rechtbank op 23 oktober 2024 van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en daarom het vooronderzoek gesloten op 30 oktober 2024.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [1]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 augustus 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [2] Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 30 juli 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Volgens eiser is zijn identiteit in Marokko niet bekend en heeft hij nooit identiteitsdocumenten gehad. Hierdoor is het volgens eiser niet aannemelijk dat er voor hem door de Marokkaanse autoriteiten een laissez-passer zal worden verstrekt. Daarbij komt dat eiser al 23 jaar in Nederland verblijft.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit vaste rechtspraak volgt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [3] Het is niet gebleken dat dit in het geval van eiser anders is. Vast staat dat voor eiser op 26 juli 2024 een laissez passer-aanvraag is gedaan waarop de minister rappelleert. Dat eisers identiteit niet bekend is bij de Marokkaanse autoriteiten en dat hierdoor het zicht op uitzetting ontbreekt, volgt de rechtbank niet. De Marokkaanse autoriteiten onderzoeken de laissez passer-aanvragen tegenwoordig op basis van vingerafdrukken en eventueel beschikbare documenten. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is onvoldoende voor de conclusie dat zij helemaal geen laissez-passer zullen verstrekken en dat dus het zicht op uitzetting ontbreekt. De Marokkaanse autoriteiten hebben immers niet te kennen gegeven dat voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven. Dat eiser al 23 jaar in Nederland verblijft doet hier niet aan af.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser omdat er op 26 juli 2024 een laissez passer-aanvraag is verzonden. Omdat de minister er van op de hoogte is dat eisers identiteit bij de Marokkaanse autoriteiten niet bekend is, had het op de weg van de minister gelegen op individueel dossierniveau met de Marokkaanse autoriteiten te communiceren en hierop op dat niveau te rappelleren.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft voldoende voortvarend gehandeld. De minister heeft namelijk maandelijks gerappelleerd, laatst op 2 oktober 2024. Verder zijn op 23 augustus 2024 en 19 september 2024 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Met een laissez-passer traject bij de Marokkaanse autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd (meerdere maanden) gemoeid. Dit geldt zeker als een vreemdeling – zoals in dit geval – geen enkel document over zijn identiteit en nationaliteit overlegt of kan overleggen. Op eiser rust de verplichting om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en laissez passer-traject. Niet is gebleken dat eiser dat voldoende doet. Er zijn verder geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die erop wijzen dat het laissez passer-traject op niets zal uitlopen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
2.Rechtbank Den Haag, zp. Arnhem, 2 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12352.
3.ABRvS, 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269 en ABRvS, 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
4.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.