ECLI:NL:RBDHA:2024:12352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van bestuursorgaan en rechtsgeldigheid van elektronische handtekening in vreemdelingenrechtelijke besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod, beide opgelegd door de minister op 19 juli 2024. Tevens was er een maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 behandeld, waarbij de eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft allereerst de vraag behandeld of de bestreden besluiten onbevoegd zijn genomen, aangezien deze waren ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in plaats van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank concludeert dat, hoewel dit een gebrek is, de minister de besluiten voor zijn rekening heeft genomen en dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten rechtsgeldig zijn genomen door een ambtenaar die daartoe bevoegd was op grond van mandaat.

Daarnaast heeft de rechtbank de rechtsgeldigheid van de elektronische handtekening in de besluiten beoordeeld. Eiser betoogde dat de handtekening niet voldeed aan de eisen van de eIDAS-verordening. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de handtekeningen voldoen aan de vereisten en dat het tijdstip van ondertekening correct is vastgelegd. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29072

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2024 heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. De minister heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen deze (bestreden) besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Zijn de bestreden besluiten onbevoegd genomen?
1. Eiser betoogt dat de bestreden besluiten onbevoegd zijn genomen, omdat deze zijn ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en niet door de minister van Asiel en Migratie.
1.1
De beroepsgrond slaagt niet. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister. De rechtbank stelt vast dat in zowel het besluit inhoudende het terugkeerbesluit en inreisverbod als de maatregel van bewaring van 19 juli 2024 staat vermeld dat deze genomen zijn namens de staatssecretaris. Dit is een gebrek. De (gemachtigde van de) minister heeft echter op zitting te kennen gegeven dat de minister de bestreden besluiten voor zijn rekening neemt. Daarom kan dit gebrek worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. [1] Niet in geschil is namelijk dat het besluit inhoudende het terugkeerbesluit en inreisverbod en de maatregel van bewaring zijn genomen en ondertekend door een ambtenaar die daartoe op grond van mandaat bevoegd was. Niet gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad. Tot slot was het voor eiser duidelijk, althans had het voor eiser duidelijk moeten zijn, dat de bestreden besluiten namens de bevoegde autoriteit waren genomen.
Is de elektronische handtekening in de bestreden besluiten rechtsgeldig?
2. Eiser stelt dat de elektronische handtekening in de bestreden besluiten niet voldoet aan de eisen voor een gekwalificeerde elektronische handtekening, zoals die zijn neergelegd in de eIDAS-verordening [2] . Het is voor eiser namelijk niet mogelijk om zelf te controleren dat de handtekening voldoet aan de vereisten die in deze verordening zijn neergelegd. Zo kan eiser het tijdstip waarop is ondertekend niet afleiden uit de handtekening.
2.1
De beroepsgrond slaagt niet. De elektronische handtekeningen in zowel het besluit inhoudende het terugkeerbesluit en inreisverbod als de maatregel van bewaring van 19 juli 2024 voldoen aan de eisen voor een gekwalificeerde elektronische handtekening, zoals die zijn neergelegd in de eIDAS-verordening. De rechtbank heeft deze elektronische handtekeningen geverifieerd en daarbij vastgesteld dat deze het tijdstip van de handtekening bevatten en dat de bestreden besluiten rechtsgeldig zijn ondertekend voordat zij aan eiser werden uitgereikt. Van belang is dat de handtekening rechtsgeldig is gezet. Het is echter niet noodzakelijk dat zoals door eiser is gesteld, hij dat zelf ook moet kunnen controleren.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die gaat over het bestreden besluit 1 kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die gaat over het bestreden besluit 2 kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
2.Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.