ECLI:NL:RBDHA:2024:17824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en rechtsgeldige elektronische handtekening in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 oktober 2024, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep gaat tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem een maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 oktober 2024, waarbij de eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de minister de gelegenheid te geven een versie van de maatregel van bewaring aan te leveren die voorzien was van een rechtsgeldige elektronische handtekening. Dit werd op dezelfde dag nog gedaan.

De rechtbank overweegt dat de eerdere maatregel van bewaring, die op 14 maart 2024 was opgelegd, onrechtmatig was omdat deze te laat was omgezet. Dit leidde tot een periode van onrechtmatige bewaring van twee dagen. De rechtbank concludeert echter dat deze korte periode geen ernstige schending van de rechten van de vreemdeling oplevert, waardoor de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. De rechtbank stelt vast dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel niet doorwerkt naar de nieuwe maatregel van 17 september 2024.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag of er zicht is op uitzetting naar Oezbekistan en of de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor de bewaring en dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom hij niet met een lichter middel kon volstaan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39405

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is op zitting geschorst. De gemachtigde van de minister is in de gelegenheid gesteld om na de zitting op dezelfde dag een stuk aan te leveren. De gemachtigde van de minister heeft dat gedaan. De rechtbank heeft vervolgens op 23 oktober 2024 het onderzoek, met instemming van partijen, gesloten.
De minister heeft op 1 oktober 2024 beslist op de asielaanvraag van eiser en deze aanvraag afgewezen. In de beslissing op de asielaanvraag is aangegeven dat de bewaring van eiser met ten hoogste drie maanden wordt verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000. Eiser heeft rechtmatig verblijf in afwachting van de behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dat staat gepland op 5 december 2024.

Overwegingen

Is de maatregel van bewaring voorzien van een rechtsgeldige elektronische handtekening?
1. Ten tijde van de zitting bevatte het dossier geen versie van de maatregel van bewaring waarmee kan worden gecontroleerd of deze is voorzien van een rechtsgeldige elektronische handtekening. De rechtbank heeft de gemachtigde van de minister tijdens de zitting gevraagd of hij ter plekke een versie kon tonen waarin dit wel het geval was. De gemachtigde van de minister was hier niet toe in staat. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op zitting geschorst en de gemachtigde van de minister in de gelegenheid gesteld om na de zitting op dezelfde dag een versie van de maatregel aan te leveren waarmee wel kan worden gecontroleerd of deze een rechtsgeldige elektronische handtekening bevat. De rechtbank stelt vast dat de minister dit na de zitting op dezelfde dag heeft gedaan en dat de maatregel van bewaring is voorzien van een rechtsgeldige elektronische handtekening.
Werkt de onrechtmatigheid van de eerdere bewaringsmaatregel door in de nieuwe maatregel?
2. Eiser betoogt dat de te late omzetting van de eerdere maatregel (van 14 maart 2024) ertoe leidt dat de daaropvolgende maatregel (van 17 september 2024) onrechtmatig is.
2.1.
De rechtbank moet bij de beoordeling van een opvolgende maatregel van bewaring betrekken of de voorgaande maatregel onrechtmatig was, maar dat betekent niet dat iedere opvolgende maatregel automatisch ook onrechtmatig is. Voor een opvolgende maatregel die op een andere wettelijke grondslag is gebaseerd, gelden namelijk andere vereisten die beoordeeld moeten worden op grond van de omstandigheden die aan die specifieke maatregel ten grondslag liggen. [1] De onrechtmatigheid van een eerdere maatregel werkt alleen door als het gebrek een ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld wanneer de bewaring onrechtmatig is. [2] De rechtbank kan daar, zo nodig, gevolgen aan verbinden bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de opvolgende maatregel. [3]
2.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat met de uitspraak van 2 oktober 2024 [4] deze rechtbank de voorgaande maatregel (van 14 maart 2024) met ingang van 15 september 2024 onrechtmatig heeft bevonden, omdat deze te laat was omgezet. Dat betekent dat eiser van 15 september 2024 tot 17 september 2024 zonder juridische grondslag in bewaring heeft gezeten. Dit is een gebrek. Gelet op de beperkte duur (twee dagen) van de onrechtmatige bewaring levert dit naar het oordeel van de rechtbank echter geen ernstige schending op zoals hiervoor bedoeld. De rechtbank ziet daarom ruimte voor het maken van een belangenafweging. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt, omdat het belang van de minister om eiser in bewaring te houden - gezien het onttrekkingsrisico dat uit de gronden van de maatregel voortvloeit - zwaarder weegt dan het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld wanneer de bewaring onrechtmatig is. Eiser heeft ook een schadevergoeding ontvangen voor de eerdere onrechtmatige bewaring. Dat betekent dat de onrechtmatige bewaring vanaf 15 september 2024 in dit geval niet doorwerkt naar de bewaringsmaatregel van 17 september 2024. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ontbreekt het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Oezbekistan?
3. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Oezbekistan ontbreekt, omdat de minister voor eiser nog geen vlucht naar Oezbekistan heeft geboekt.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Voor een bewaring krachtens artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 is zicht op uitzetting namelijk geen voorwaarde [5] .
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?
4. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser heeft op zitting aangegeven dat de bewaring hem ontzettend zwaar valt en dat hij daardoor is gaan roken.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De minister verwijst daarbij in eerste instantie terecht naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat er omstandigheden zijn die de inbewaringstelling voor hem onevenredig bezwarend maken. Hoewel het begrijpelijk is dat de inbewaringstelling eiser zwaar valt, maakt dit niet dat de minister had moeten overgaan tot een lichter middel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005, onder 3.1-3.3.
2.ABRvS 12 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2083, onder 5.6, en ABRvS 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885, onder 3.2.
3.Zie ABRvS 16 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2353.
4.Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 2 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:9647.
5.Vergelijk ABRvS 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.