In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 september 2024 afgewezen, met het argument dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de minister niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België. Dit beginsel houdt in dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen. Eiser heeft weliswaar gewezen op de opvangproblematiek in België, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet leidt tot de conclusie dat er fundamentele systeemfouten zijn die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen.
De rechtbank wijst erop dat de situatie in België niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in een situatie van verregaande materiële deprivatie verkeert, en de minister heeft terecht gesteld dat er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn die maken dat de aanvraag van eiser in behandeling moet worden genomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.