ECLI:NL:RBDHA:2024:17692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.33946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en suïciderisico in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 29 augustus 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 17 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de minister. Na de zitting heeft eiseres aanvullende medische informatie overgelegd, waarop de minister heeft gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van eiseres, die aangeeft suïcidaliteit te ervaren bij een overdracht naar Frankrijk. De rechtbank stelt vast dat de minister het Bureau Medische Advisering (BMA) om advies had moeten vragen over de gevolgen van de overdracht voor de gezondheid van eiseres. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiseres heeft echter argumenten aangedragen die haar situatie bijzonder maken, waaronder eerdere mishandeling en psychische problemen.

De rechtbank concludeert dat de minister niet zorgvuldig heeft gehandeld door geen BMA-onderzoek op te starten, ondanks de suïcidale uitingen van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met het BMA-advies. Eiseres krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.33946
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiseres], V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, I.D.O. Onwuegbuchu als tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft eiseres na de zitting in de gelegenheid gesteld om nadere medische informatie te overleggen. De minister heeft daarop gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De minister moet het Bureau Medische Advisering (BMA) om advies vragen over de gevolgen van de overdracht aan Frankrijk voor de gezondheidstoestand van eiseres. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Had de minister een BMA-onderzoek moeten opstarten?
5. Eiseres stelt dat de minister in haar situatie aanleiding moet zien om haar asielaanvraag in behandeling te nemen. Eiseres voert daartoe onder meer aan dat zij slachtoffer is van mensenhandel. Ook is zij in Frankrijk mishandeld en gedwongen om te werken in de prostitutie. Zij heeft hierdoor psychische problemen, waarvoor zij ook wordt behandeld. Eiseres voert aan dat bij overdracht naar Frankrijk haar klachten zullen verergeren en er een risico is op suïcide. Daarbij wijst zij op haar patiëntendossier (over de periode van januari t/m april 2024) en de – eerst ter zitting overgelegde - brief van haar behandelaren van 17 september 2024. Volgens eiseres is daarom het arrest C.K. van toepassing.2 Eiseres stelt ook - onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juni 20243 en het AIDA-rapport update 2023, p. 131 - dat er voor haar in Frankrijk niet de benodigde zorg zal zijn. Er kan daarom volgens eiseres niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister - gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel - er in beginsel van mag uitgaan dat de zorg in Frankrijk vergelijkbaar en ook voor eiseres toegankelijk is. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voor haar benodigde zorg in Frankrijk niet toegankelijk is. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam en het AIDA-rapport zoals hiervoor onder 5 genoemd, is daarvoor onvoldoende. Daaruit blijkt weliswaar dat er in Frankrijk de eerste drie maanden na aankomst alleen urgente zorg wordt verleend, maar niet dat de zorg die eiseres nodig heeft daar niet onder valt. De minister heeft er ook terecht op gewezen dat het op grond van de artikelen 31 en 32 van de Dublinverordening mogelijk is om de medische gegevens van eiseres uit te wisselen met de Franse autoriteiten, als zij daarvoor toestemming geeft.
5.2.
Voor zover eiseres een beroep doet op het arrest C.K. in die zin dat overdacht aan Frankrijk zelf tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen leidt voor haar gezondheidstoestand, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. Die vergewisplicht treedt onder meer in wanneer het risico dat een asielzoeker suïcide zal plegen als gevolg van zijn of haar overdracht door een medisch deskundige als reëel of hoog is ingeschat. De minister geeft invulling aan zijn vergewisplicht door het BMA om advies te vragen.4
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2024 in de zaak C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
3 ECLI:NL:RBDHA:2024:8597, r.o. 6.3-6.5.
4 Zie de uitspraken van de Afdeling van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980, 21 december
5.3.
In de werkinstructie 2021/3 (WI 2021/3) staat in paragraaf 5 vermeld wanneer de minister een BMA-onderzoek zal opstarten in het geval de vreemdeling suïcidale uitingen heeft gedaan of een suïcidepoging heeft ondernomen. Volgens de werkinstructie zal de vreemdeling objectieve medische stukken van een behandelaar moeten overleggen, welke aantonen dat de behandelaar het risico dat een vreemdeling suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht als reëel inschat, zoals ook aangegeven in de uitspraak van de Afdeling van 21 december 20185. Wanneer de vreemdeling recent een suïcide poging heeft gedaan, die alleen is onderbouwd middels een patiëntendossier van de huisarts of bijvoorbeeld een verslag van een intakegesprek bij GGZ, waarin dit wordt aangegeven, is dit voldoende om een advies te vragen aan het BMA. De voorwaarde dat de vreemdeling onder actieve medische behandeling moet staan vervalt in dit geval. Wanneer er door de behandelaar niet wordt gesproken over een reëel of verhoogd suïciderisico of waar dit onvoldoende is gerelateerd aan de daadwerkelijke overdracht, zal er geen BMA-onderzoek worden opgestart.
5.4.
In de brief van 17 september 2024 schrijven de behandelaren van eiseres onder meer dat eiseres heeft aangegeven dat zij suïcide zal plegen in Nederland als ze terug wordt gestuurd naar Frankrijk. De depressie en suïcidale gedachten kunnen bij overdracht aan Frankijk toenemen, omdat eiseres daar getriggerd zal worden in haar trauma’s. De behandelaren merken daarbij op dat de depressieve gevoelens en suïcidale gedachten sinds de rechtszitting van die ochtend al direct zijn toegenomen. Eiseres kon die dag niet meer helder nadenken en communiceren, en had last van herbelevingen en angst.
5.5.
De rechtbank leidt hieruit af dat bij eiseres sprake is van suïcidale uitingen en dat het risico dat zij bij overdracht suïcide zal plegen door de behandelaren als reëel wordt ingeschat.
De minister heeft zich in reactie op dit schrijven van de behandelaren op het standpunt gesteld dat daaruit niet opgemaakt kan worden dat het risico als reëel of hoog is ingeschat, omdat uit het stuk alleen valt op te maken “dat eiseres heeft gezegd dat ze suïcide zal plegen en dat het risico ‘is toegenomen’”. De rechtbank volgt de minister hierin dus niet. Uit de vermelding dat de suïcidale gedachten bij overdracht kunnen toenemen, en al zijn toegenomen als gevolg van de rechtszitting, leidt de rechtbank af dat de behandelaren wel degelijk een inschatting hebben gemaakt en dat zij het risico op suïcide reëel inschatten. Dat eiseres niet (recent) een suïcidepoging heeft gedaan en blijkens het patiëntendossier op
15 april 2024 – aldus voorafgaand aan het schrijven van de behandelaren - geen suïcidale gedachten meer had, betekent niet dat niet van deze recentere informatie kan en moet uitgaan. Verder staan onderaan de brief de namen van de psychosociaal therapeut/maatschappelijk werker en de psychiater van eiseres vermeld. De rechtbank gaat er – gelet daarop - vanuit dat de brief door hen beiden is opgesteld en ziet geen aanleiding om de minister te volgen in de stelling dat de brief mogelijk (deels) door een maatschappelijk werker die niet medisch deskundig is, is opgesteld.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister zich onvoldoende heeft vergewist van het risico dat de overdracht van eiseres naar Frankrijk tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal leiden voor haar gezondheidstoestand. De
minister had in de brief van 17 september 2024 aanleiding moeten zien om het BMA om advies te vragen. Nu dit niet is gebeurd, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
5.7.
Het beroep is al gegrond vanwege dit zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige beroepsgronden nog te beoordelen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister het BMA om advies moet vragen. Vervolgens moet de minister een nieuw besluit nemen met inachtneming van het BMA-advies en deze uitspraak.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 29 augustus 2024;
  • draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.