Uitspraak
4.ECLI:NL:RVS:2024:2979.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een eiser met Gambiaanse nationaliteit. De eiser stelde dat hij tijdig op zitting had moeten worden gehoord, maar dat dit niet was gebeurd. Hij voerde aan dat de bewaring onrechtmatig was, omdat hij niet binnen de voorgeschreven termijn was gehoord, en dat hij ten onrechte in het Engels was gehoord, een taal die hij onvoldoende beheerst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de bewaring had opgelegd op 17 augustus 2024, en dat het beroep van eiser op 18 augustus 2024 was ingediend. De rechtbank heeft de zitting op 26 augustus 2024 geopend, maar het onderzoek werd geschorst omdat er geen tolk beschikbaar was in de Mandingo taal. De rechtbank heeft vervolgens op 9 september 2024 het onderzoek voortgezet, waarbij eiser in het Engels werd gehoord. De rechtbank oordeelde dat de communicatie via de Engelse tolk goed verliep en dat eiser voldoende was geïnformeerd over de gronden van de maatregel. De rechtbank concludeerde dat de bewaring rechtmatig was en dat er geen strijd was met de relevante wetgeving, waaronder het EVRM en de Opvangrichtlijn. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding.