ECLI:NL:RBDHA:2024:17648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en het recht op een tijdige hoorzitting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een eiser met Gambiaanse nationaliteit. De eiser stelde dat hij tijdig op zitting had moeten worden gehoord, maar dat dit niet was gebeurd. Hij voerde aan dat de bewaring onrechtmatig was, omdat hij niet binnen de voorgeschreven termijn was gehoord, en dat hij ten onrechte in het Engels was gehoord, een taal die hij onvoldoende beheerst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de bewaring had opgelegd op 17 augustus 2024, en dat het beroep van eiser op 18 augustus 2024 was ingediend. De rechtbank heeft de zitting op 26 augustus 2024 geopend, maar het onderzoek werd geschorst omdat er geen tolk beschikbaar was in de Mandingo taal. De rechtbank heeft vervolgens op 9 september 2024 het onderzoek voortgezet, waarbij eiser in het Engels werd gehoord. De rechtbank oordeelde dat de communicatie via de Engelse tolk goed verliep en dat eiser voldoende was geïnformeerd over de gronden van de maatregel. De rechtbank concludeerde dat de bewaring rechtmatig was en dat er geen strijd was met de relevante wetgeving, waaronder het EVRM en de Opvangrichtlijn. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.32464
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).
Inleiding
Op 17 augustus 2024 heeft de minister eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft op 18 augustus 2024 beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft een begin gemaakt aan de behandeling van het beroep op de zitting van 26 augustus 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Omdat er geen tolk beschikbaar was in de Mandingo taal heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
De rechtbank heeft eiser vervolgens uitgenodigd voor de zitting van 2 september 2024. Op die dag is het echter niet gelukt om een telehoorverbinding tot stand te brengen met het Detentiecentrum Rotterdam (DCR), waardoor eiser niet kon deelnemen aan de zitting. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting daarom opnieuw geschorst.
De rechtbank heeft het onderzoek voortgezet op de zitting van 9 september 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, J. Singh als tolk in de Engelse taal en de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eiser heeft schriftelijk gronden ingediend en heeft zich afgemeld voor de zitting.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.
Beoordeling door de rechtbank
1. Eiser stelt dat hij de Gambiaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1997.
Horen op zitting
2. Eiser voert aan dat hij binnen twee weken na het indienen van het beroepschrift, dus uiterlijk op 1 september 2024, op zitting moest worden gehoord. Dat is volgens eiser niet gebeurd, en daarom is de bewaring onrechtmatig. Eiser wijst er daarbij ook op dat de rechtbank hem na de tweede mislukte poging op 2 september 2024 niet zo spoedig mogelijk heeft gehoord, maar een week heeft gewacht. Volgens eiser was de gang van zaken in strijd met artikel 34a, tweede lid, van de Vw, artikel 5 van het EVRM en artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn, zoals uitgelegd in het Terugkeerhandboek1.
2.1. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw vindt het onderzoek ter zitting uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon of in persoon bij raadsman en Onze Minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord. In afwijking van artikel 8:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd.
2.2. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 juli 20012 en 20 juli 20093 strekt artikel 94, tweede lid, van de Vw er niet toe dat het onderzoek ter zitting van de rechtbank uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift of de kennisgeving dient te worden gesloten. Het is dan ook niet vereist dat met eiser of zijn gemachtigde inhoudelijk de maatregel van bewaring wordt besproken om een aanvang te maken met het horen.
2.3. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser is ontvangen op 18 augustus 2024. Op 26 augustus 2024 heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak geopend in aanwezigheid van eiser. De rechter heeft toen besproken met partijen dat er is geprobeerd om een tolk in de Mandingo taal te vinden, maar dat dit niet is gelukt. De rechter heeft vervolgens gevraagd of eiser in een andere taal gehoord kan worden. De rechter heeft daarbij opgemerkt dat zij merkt dat eiser in het Engels communiceert met zijn gemachtigde en dat uit het dossier blijkt dat eiser in het Engels gehoord is. De gemachtigde van eiser heeft zich toen op het standpunt gesteld dat eiser alleen in het Mandingo gehoord kan worden, en het Engels onvoldoende beheerst. Omdat een tolk in deze taal niet beschikbaar was, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Naar het oordeel van de rechtbank is tijdens de zitting van 26 augustus 2024 tijdig aanvang gemaakt met het horen van eiser, en is de termijn in artikel 94, tweede lid, van de Vw dus in acht genomen.
2.4. Het onderzoek is vervolgens op 9 september 2024 voortgezet en gesloten. De rechtbank acht dit niet onrechtmatig. Zoals eerder vermeld, was het op 2 september 2024 niet mogelijk om eiser te horen, omdat er geen telehoorverbinding tot stand kon worden gebracht met het DCR. De rechtbank heeft de zaak van eiser toen gepland op de eerstvolgende bewaringszitting van 9 september 2024, waarbij voor eiser vervoer is aangevraagd. De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende invulling is gegeven aan
1. Aanbeveling 2017/2338/EU van de Commissie van 16 november 2017.
het recht van eiser op een spoedige rechterlijke toetsing. Er is geen sprake van strijd met artikel 5 van het EVRM en artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Uit het Terugkeerhandboek waar eiser naar verwijst volgt ook dat de termijn van rechterlijke toetsing moet worden vastgesteld in het licht van de omstandigheden van elke zaak. Dat is naar het oordeel van de rechtbank gebeurd gezien hetgeen hiervoor is overwogen. De beroepsgrond slaagt niet.
Tolk in de Engelse taal
3. Eiser voert aan dat hij ten onrechte is gehoord in het Engels. Eiser stelt dat hij het Engels onvoldoende beheerst om een dergelijk gesprek te voeren. Volgens eiser blijkt dit ook uit het verslag van het gehoor. De minister heeft de verklaringen van eiser omtrent zijn partner niet goed begrepen, en is hierdoor uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden.
3.1. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de bewaring van 17 augustus 2024 blijkt dat eerst aan eiser is gevraagd: “Wij maken gebruik van een tolk in de Engelse taal, omdat een tolk in de taal ”Madinga” niet voorhanden is. Kunt u de tolk goed horen en verstaan?” Eiser antwoordde toen: “Ja hoor.” Aan het einde van het gehoor is nog eens aan eiser gevraagd: “Heeft u mijn vragen en opmerkingen en de Engelse tolk goed begrepen? Eiser antwoordde toen “Ja hoor.” De rechtbank ziet in het verslag geen aanwijzingen dat de communicatie via de tolk Engels niet goed verliep. De rechtbank ziet daarvoor ook geen aanwijzingen in het proces-verbaal van ophouding van 17 augustus 2024. In dat verhoor is aan eiser gevraagd: “Heeft u alles begrepen of heeft u nog vragen? Eiser heeft daarop geantwoord: “Ik heb geen vragen.”
3.2. De rechtbank overweegt voorts dat zij voor de zitting van 9 september 2024 een telefonische tolk Mandingo heeft aangevraagd. Het tolkencentrum heeft in eerste instantie gezegd dat deze tolk ter beschikking was. De rechtbank ontving echter op de ochtend van de zitting voor deze tolk een niet-leveringsverklaring en heeft vervolgens dezelfde ochtend een tolk in de Engelse taal aangevraagd. De rechtbank heeft eiser uitgelegd dat er geen tolk Mandingo zou verschijnen en eiser gevraagd of hij de tolk verstaat en begrijpt. Eiser heeft die vraag bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft daarom besloten om eiser op de zitting te horen met een tolk in de Engelse taal. Tijdens de zitting heeft eiser meermalen bevestigd dat hij de tolk Engels kon verstaan en kon begrijpen wat er gezegd werd. Eiser heeft toegelicht dat hij moeite heeft met praten in het Engels, maar het wel goed kan begrijpen. Het gesprek op zitting is daarom op een laag tempo gevoerd. Eiser heeft de vragen goed kunnen beantwoorden, en heeft aan het einde van de zitting – in het Engels - nog een toelichting gegeven over de strafrechtelijke aanhouding. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser voorafgaand aan de bewaring en op de zitting met behulp van een tolk Engels mocht worden gehoord. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4.1. Eiser heeft de gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat de belangenafweging in het kader van het lichter middel onjuist is. De minister stelt namelijk dat eiser niet tot de LHBTQ-gemeenschap zou kunnen horen, omdat hij een relatie zou hebben met een vrouw. Dat klopt niet, en bovendien heeft eiser een relatie met een man en niet met een vrouw. Volgens eiser is dit misverstand ontstaan omdat eiser de tolk Engels niet goed begreep.
5.1. De rechtbank overweegt als volgt. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting medegedeeld de passage in de maatregel van bewaring over het beroep van eiser op zijn homo/-biseksualiteit niet langer te handhaven. De gemachtigde van de minister heeft er vervolgens echter terecht op gewezen dat in de maatregel van bewaring ook is opgemerkt dat niet met een lichter middel kan worden volstaan, omdat eiser al meerdere asielaanvragen heeft ingediend en twee keer eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Ook is terecht opgemerkt dat eiser onvoldoende persoonsgegevens heeft opgegeven van zijn gestelde partner. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 9, vierde lid, van de Opvangrichtlijn
6. Eiser stelt dat er in strijd met artikel 9, vierde lid, van de Opvangrichtlijn is gehandeld. Eiser is namelijk niet schriftelijk geïnformeerd in een taal die hij begrijpt over de reden en de gronden van de maatregel van bewaring. Eiser stelt dat hier getoetst wordt aan de richtlijn en deze heeft een ander toetsingskader dan artikel 5.3 Vb. De uitspraak van de Afdeling van 24 juli 20244, is hier volgens eiser niet van toepassing.
6.1. De rechtbank overweegt als volgt. De derde zin van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 vormt een omzetting van artikel 9, vierde lid, van de Opvangrichtlijn5. Eiser heeft niet onderbouwd betoogd dat die implementatie onjuist of onvolledig is geweest. Hieruit volgt al dat de uitspraken van de Afdeling en het daarin beschreven kader van toepassing is, waaronder de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024. De rechtbank stelt evenwel vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat de minister de door eiser genoemde voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel. Dit gebrek leidt echter niet onmiddellijk tot

4.ECLI:NL:RVS:2024:2979.

5 Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de minister uit. Eiser is namelijk niet ernstig in zijn belangen geschaad. De gronden zijn hem met behulp van een tolk bij het gehoor medegedeeld en eisers gemachtigde heeft namens hem beroep kunnen instellen tegen de maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 10, eerste, tweede en vijfde lid, van de Opvangrichtlijn
7. Eiser stelt dat artikel 10, eerste, tweede en vijfde lid, van de Opvangrichtlijn door de minister zijn geschonden. Eiser zit samen met derdelanders die geen verzoek om internationale bescherming hebben gedaan op één afdeling, eiser heeft geen vrije toegang tot ruimten in de open lucht en eiser is niet op de hoogte gesteld van de huisregels in het detentiecentrum.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het detentiecentrum, zoals uit vaste jurisprudentie ook blijkt, een geschikte locatie is voor het tenuitvoerleggen van de bewaring.6 De rechtbank kan niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld. Daarvoor staat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een andere rechtsgang open.7 Als eiser klachten heeft over het regime in het detentiecentrum kan hij daarover klagen bij de directeur van het detentiecentrum. De beroepsgronden slagen niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.

6.ECLI:NL:RVS:2022:2103.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 september 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.