ECLI:NL:RBDHA:2024:17558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.30584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Tunesische nationaliteit hebbende, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 1 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Portugal verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 17 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord en dat hij niet op de hoogte was van de uitnodiging voor een gehoor. Hij verwijst naar de Dublinverordening en stelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is op Portugal, gezien de tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem daar. De rechtbank concludeert echter dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser tweemaal is uitgenodigd voor een gehoor en dat de verplichtingen uit de Dublinverordening zijn nageleefd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in een situatie van materiële deprivatie terechtkomt bij overdracht aan Portugal.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard vanwege een gebrek aan connexiteit. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.30584 (beroep) en NL24.35085 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Portugal verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Garabetian als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Portugal verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser?
3. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord. Voor hem was niet duidelijk dat in de loopbrief sprake was van een uitnodiging voor een gehoor. Ook is hem niet uitgelegd dat hij via een oproeplijst werd opgeroepen. Het ontbreken van een gehoor is in strijd met de Dublinverordening. Eiser verwijst daarbij ook naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag. [1] Verder voert eiser aan dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Portugal. Eiser verwijst daarbij naar de update van het AIDA rapport van Portugal van 2022, uitgebracht in mei 2023. Verweerder is niet op dat rapport ingegaan. Tot slot heeft eiser een beroep gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening, omdat hij wordt bedreigd door de familie van zijn vriendin in Portugal. Verweerder heeft niet (kenbaar) gemotiveerd waarom een beroep op dit artikel niet slaagt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Persoonlijk onderhoud
4. De rechtbank stelt vast dat in de loopbrief een uitnodiging is opgenomen voor een gehoor op 5 juni 2024 om 8 uur ’s ochtends. Ook blijkt uit het verslag van het niet-verschijnen op het tweede gehoor van 6 juni 2024 dat eiser daar een uitnodiging voor heeft gekregen van de medewerker ondersteuning. Ter zitting is gebleken dat deze uitnodiging in eisers postvakje was gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser tweemaal is uitgenodigd voor een gehoor en daarmee heeft voldaan aan de plicht van artikel 5 Dublinverordening om eiser uit te nodigen voor een persoonlijk onderhoud. De door eiser aangehaalde uitspraak doet daar niet aan af. In die zaak was niet aannemelijk geworden dat de vreemdeling was uitgenodigd voor een gehoor. Die situatie speelt hier niet. Overigens merkt de rechtbank op dat de Dublinverordening en verweerders beleid ten aanzien van de Dublinprocedure verweerder niet verplichten om eiser voor een tweede keer uit te nodigen. [2]
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest [3] of artikel 3 van het EVRM. [4]
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Weliswaar verwijst verweerder naar een rechtbankuitspraak waarin de AIDA-rapporten niet kenbaar zijn meegenomen, maar dat neemt niet weg dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij buiten zijn eigen wil en keuzes om terechtkomt in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie. Zo schetst het rapport dat de huizenmarkt in Portugal zorgelijk is en dat asielzoekers weliswaar in slechte huizen terechtkomen (bladzijde 112), maar niet dat ze systematisch op straat slapen (bladzijde 158). Daarnaast heeft eiser, zoals verweerder terecht stelt op bladzijde 3 van het bestreden besluit, niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie op hem van toepassing is. De door AIDA geschetste problemen hebben betrekking op asielzoekers in het algemeen, terwijl eiser een Dublinclaimant is. Bovendien heeft Portugal middels het claimakkoord aangegeven eisers asielaanvraag in behandeling te zullen nemen. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat het door eiser aangehaalde AIDA rapport wel is beoordeeld in de aangehaalde uitspraak van de zittingsplaats Groningen van 25 januari 2024. In deze uitspraak is geoordeeld dat nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Portugal. [5] De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser geen bescherming in kan roepen van de Portugese autoriteiten tegen de gestelde problemen met de familie van zijn ex-vriendin.
Artikel 17 Dublinverordening
7. De rechtbank stelt tot slot vast dat verweerder op bladzijde 4 van het bestreden besluit ingaat op de in de zienswijze genoemde bijzondere omstandigheid. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiser bij de Portugese autoriteiten terecht kan in geval van problemen met de familie van zijn ex-vriendin. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee deze omstandigheid voldoende betrokken. Weliswaar heeft verweerder bij de beoordeling niet uitdrukkelijk verwezen naar artikel 17 van de Dublinverordening, maar eiser heeft hier in de zienswijze ook geen uitdrukkelijk beroep op gedaan. De stelling ter zitting dat eiser in Portugal aangifte heeft gedaan bij de politie maar dat deze heeft aangegeven eiser niet te kunnen helpen, omdat de familie onvindbaar is, is niet onderbouwd en leidt daarom al niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
9. Nu er op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege een gebrek aan connexiteit.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie voor een vergelijkbaar oordeel de uitspraak van deze rechtbank van 15 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4003.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.