ECLI:NL:RBDHA:2024:817
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 januari 2024, wordt het beroep van een eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, van Jemenitische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelt dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 18 januari 2024 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de Staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, en dat Nederland een verzoek om terugname aan Portugal heeft gedaan, dat door Portugal is aanvaard. De eiser heeft aangevoerd dat er zwaarwegende individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn aanvraag in Nederland behandeld moet worden, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Portugal zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die een overdracht naar Portugal onevenredig hard zouden maken. De rechtbank wijst erop dat de familiebanden in Nederland op zichzelf niet voldoende zijn om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening, en concludeert dat de eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.