ECLI:NL:RBDHA:2024:817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL23.35595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 januari 2024, wordt het beroep van een eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, van Jemenitische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelt dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 18 januari 2024 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de Staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, en dat Nederland een verzoek om terugname aan Portugal heeft gedaan, dat door Portugal is aanvaard. De eiser heeft aangevoerd dat er zwaarwegende individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn aanvraag in Nederland behandeld moet worden, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Portugal zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die een overdracht naar Portugal onevenredig hard zouden maken. De rechtbank wijst erop dat de familiebanden in Nederland op zichzelf niet voldoende zijn om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening, en concludeert dat de eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35595

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Portugal verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Portugal een verzoek om terugname gedaan. Portugal heeft dit verzoek aanvaard.
Standpunten eiser
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende -samengevat- aan. Er is sprake van zwaarwegende individuele omstandigheden in de zaak van eiser in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. Het gezin van eiser is uit Saoedi-Arabië vertrokken vanwege uitzettingsdreiging terwijl eiser aldaar is gebleven om te blijven werken. Vervolgens is ook eiser zijn baan kwijtgeraakt en kon hij niet langer in Saoedi-Arabië blijven. Eiser heeft eerder een gezinsherenigingsaanvraag gedaan in Nederland, welke is afgewezen vanwege zijn leeftijd. Een en ander laat onverlet dat het kerngezin in Nederland verblijft. Deze aanwezigheid van de gezinsband wordt groter als wordt bedacht dat eiser de nationaliteit heeft van een land waarvan inwoners over het algemeen asielbescherming krijgen maar dat ook sprake is van substantiële medische klachten bij zowel eisers moeder als bij zijn zus maar ook bij hem zelf.
Verder zal het Hof van Justitie in haar arrest omtrent de door rechtbank Den Bosch gestelde prejudiciële vragen uitleggen of het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is of niet. Als wordt geoordeeld dat het ondeelbaar is, dan betekent dit dat in beginsel elke schending van artikel 3 van het EVRM [2] afbreuk doet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Een pushback levert per definitie een schending artikel 3 van het EVRM op, hetgeen door verweerder tijdens diverse zittingen in Dublinzaken ook is bevestigd. Verweerder heeft ook miskent dat eiser in Portugal op straat is gezet terwijl nog niet op zijn asielaanvraag was beslist. Daarmee is duidelijk dat Portugal de verplichtingen voortvloeiend uit het EU-recht heeft veronachtzaamd.
Omtrent het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening wordt verweerder gevolgd in het standpunt dat eiser vooralsnog niet heeft aangetoond dat sprake is van afhankelijkheid in de daar bedoelde zin, maar eiser meent dat hiernaar nader onderzoek had moeten worden verricht en heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat die afhankelijkheid zonder nader onderzoek kan worden gepasseerd. Niet valt in te zien welk belang er is gediend bij het overdragen van eiser aan Portugal om daar een asielprocedure te voeren terwijl het hele kerngezin in Nederland asielbescherming heeft. Ook valt dan niet in te zien dat het belang van verweerder in deze situatie zwaarder weegt, zeker niet als de overige aangevoerde omstandigheden ook in ogenschouw worden genomen.
Overwegingen rechtbank
Ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er in beginsel van mag uitgaan dat Portugal zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om het vermoeden dat Portugal niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Daarbij komt dat wanneer een vreemdeling de structurele tekortkomingen aannemelijk heeft gemaakt, die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moeten bereiken om te concluderen dat er sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [3]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met zijn verklaringen en de verwijzing naar het AIDA-rapport van 12 mei 2023 onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Portugal niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat sprake is van dusdanige tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen dat de drempel uit het hiervoor onder 6. genoemde Jawo arrest wordt gehaald of overschreden. In hetgeen namens eiser is aangevoerd ziet de rechtbank (ook) geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er een reële vrees voor refoulement is bij overdracht aan Portugal. Met het claimakkoord garandeert Portugal dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. De Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn zijn van toepassing op de asiel- en opvangprocedure. Het is aan eiser om in Portugal om (medische) voorzieningen te vragen indien hij deze nodig heeft. In het geval van voorkomende problemen oordeelt de rechtbank dat eiser zich dan kan wenden tot de Portugese autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen op voorhand zinloos is of dat deze mogelijkheid er voor eiser niet zal zijn, dit is althans niet door eiser onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (ten aanzien van Polen) af te wachten. Anders dan in de uitspraak van 15 juni 2022 [4] waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld, is niet gebleken dat eiser zelf met pushbacks te maken heeft gehad. Ook is niet gebleken dat eiser, na zijn overdracht naar Portugal in het kader van de Dublinverordening, door middel van een pushback zal worden teruggestuurd naar een derde land.
Ten aanzien van artikel 16 van de Dublinverordening
7. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er in beginsel voor dat de aanvragers kunnen blijven bij of worden verenigd met een kind, broer of zus, of ouder als zij afhankelijk zijn van elkaars hulp. De afhankelijkheid moet zijn gebaseerd op een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of een hoge leeftijd. De voorwaarde is verder dat het betreffende familielid wettig verblijft in één van de lidstaten. Ook moeten er al in het land van herkomst familiebanden hebben bestaan en moet het familielid of de aanvrager in staat zijn voor de afhankelijke persoon te zorgen. Ten slotte moeten de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden overwogen dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat zijn moeder dan wel zus van hem afhankelijk zijn omtrent zorg als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de benodigde zorg enkel door eiser kan worden verleend of dat de aanwezigheid van eiser als zodanig zeer waarschijnlijk noodzakelijk is voor het slagen van de benodigde behandeling. In aanvulling hierop heeft verweerder kunnen overwegen dat de benodigde zorg ook door andere in Nederland verblijvende familieleden geboden kan worden. Hoewel het op zichzelf voorstelbaar is dat familieleden zich om elkaar bekommeren is daarin geen grond gelegen om de asielaanvraag van eiser in Nederland in behandeling te nemen.
Ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening
8. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan verweerder een verzoek om internationale bescherming ook onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen. Dat is een discretionaire bevoegdheid. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot een onevenredige hardheid. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van zulke omstandigheden.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag onverplicht naar zich toe te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Portugal onevenredig hard is. De familiebanden in Nederland zijn daarvoor op zichzelf onvoldoende. Verweerder heeft in dit kader terecht opgemerkt dat eisers familieleden anderhalf jaar (zonder de aanwezigheid van eiser) in Nederland hebben verbleven. Ook wordt verweerder gevolgd in het standpunt dat de Dublinverordening weliswaar is gericht om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden, maar niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Daarnaast heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat hij de benodigde medische zorg in Portugal, die tussen lidstaten als vergelijkbaar wordt verondersteld, niet zal krijgen of niet voorhanden is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Het arrest Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.