ECLI:NL:RBDHA:2024:1030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL24.960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. Eiser, een Marokkaanse vreemdeling, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 9 januari 2024 een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring heeft opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat deze niet tijdig is omgezet en niet volgens de eisen van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit is uitgereikt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld bij de omzetting van de maatregel en dat de informatieplicht niet volledig is nageleefd, maar dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad en er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.960 en NL24.1000

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2024 (bestreden besluit 1, zaaknr. NL24.1000) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Verweerder heeft diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2, zaaknr. NL24.960) opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [1]
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit 1: terugkeerbesluit
2. De rechtbank stelt vast dat eiser, ook niet nadat daar ter zitting naar is gevraagd, tegen het terugkeerbesluit geen gronden heeft aangevoerd. Het beroep is niet-ontvankelijk.
Het bestreden besluit 2: maatregel van bewaring
Grondslagwijziging
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld omdat de maatregel van bewaring niet tijdig is omgezet. Uit het dossier blijkt namelijk dat de claimafwijzing op 3 januari 2024 bij verweerder is binnengekomen, waarna de maatregel pas op 9 januari 2024 is omgezet van artikel 59a, van de Vw naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling [2] van 16 juli 2023. [3]
4. Uit vaste rechtspraak [4] van de Afdeling volgt dat verweerder in de situatie dat de bewaring niet meer op een juiste wettelijke grondslag berust, voldoende voortvarend handelt indien de maatregel van bewaring binnen 48 uur is omgezet naar een andere grondslag.
5. Uit het dossier blijkt dat op 3 januari 2024, ondertekend om 16:06 uur, België ook na de door Nederland gevraagde second opinion de Dublin-claim heeft afgewezen. Verweerder heeft in de aanbiedingsbrief van 17 januari 2024 en ter zitting vervolgens toegelicht dat dit op 4 januari 2024 intern is gecommuniceerd. Dit blijkt ook uit het interne doorzendbericht van verweerder van deze datum, 09.26 uur. Op dat moment was voor verweerder nog onduidelijk of er nog verdere claimmogelijkheden waren en dus of de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring niet langer op een juiste wettelijke grondslag berustte. Op 5 januari 2024 heeft verweerder derhalve aan de Dublinunit gevraagd of er nog verdere claimmogelijkheden zouden zijn. Op 8 januari 2024 is gebleken dat er geen mogelijkheid meer bestond om een terug- of overnameverzoek op grond van de Dublinverordening [5] te versturen aan een andere lidstaat. De claimprocedure was daarmee afgesloten. Vervolgens heeft reeds op diezelfde dag om 11.10 uur een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden en heeft verweerder een LP-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten gestart, waarna de bewaringsmaatregel op 9 januari 2024 tijdig, want binnen 48 uur, is omgezet. Verweerder heeft dan ook voldoende voortvarend gehandeld.
Uitreiking conform artikel 5.3. van het Vb [6]
6. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet volgens de eisen van artikel 5.3. van het Vb heeft uitgereikt. Om die reden is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
7. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [7] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
8. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
9. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit.
Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Verder blijkt hierna dat in eisers geval sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht, zodat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring alleen al hierom zwaarder weegt.
Gronden
10. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [8] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden [9] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
11. Eiser betwist de zware gronden 3d en 3e. Eiser heeft namelijk meerdere keren kenbaar gemaakt dat hij het “helemaal zat” is en dat hij zal meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Ook heeft eiser verklaard dat hij een kopie van zijn paspoort zal verstrekken en dat hij geen bezwaar heeft tegen de consulaire bijstand. Hij is dus bereid om mee te werken.
12. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b en 3c en de lichte gronden 4a, 4c, en 4d feitelijk juist zijn. Eiser heeft deze gronden van de maatregel ook niet betwist. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware gronden 3d en 3e behoeft daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
13. Nu is aangenomen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een lichter middel niet doeltreffend is toe te passen.
Ambtshalve toets [10]
14. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
15. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
met betrekking tot de bestreden besluiten 1 en 2:
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
met betrekking tot besluit 1:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
met betrekking tot besluit 2:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1082 en 21 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:504.
5.Verordening (EU) nr. 604/2013.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
8.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vb.
9.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vb.
10.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.