ECLI:NL:RBDHA:2024:17299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 23/8389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens twijfels over identiteit en documentseisen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn naturalisatieaanvraag door de staatssecretaris van Rechtsbescherming. De aanvraag werd afgewezen op 21 februari 2022, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 15 november 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 10 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser, geboren in Pakistan en sinds 1993 in Nederland met een verblijfsvergunning, diende op 18 mei 2021 een verzoek tot naturalisatie in. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een gelegaliseerde geboorteakte en twijfels over zijn identiteit, die niet voortkwamen uit verklaringen van zijn ouders. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen gelegaliseerde geboorteakte van eiser mocht verlangen, omdat de twijfels over zijn identiteit voortkomen uit tegenstrijdigheden in de gegevens, niet uit de verklaringen van zijn ouders. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek op goede gronden is gedaan, en dat er geen strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank wijst erop dat de verlening van het Nederlanderschap een zaak van groot gewicht is, en dat het aan de verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. De rechtbank concludeert dat de documentseis niet onevenredig is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van deze eis af te wijken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
de staatssecretaris Rechtsbescherming, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn naturalisatieaanvraag.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren in Pakistan en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Vanaf 1993 woont hij op basis van een verblijfsvergunning in Nederland. Op 18 mei 2021 heeft eiser een verzoek tot naturalisatie ingediend. Eisers naturalisatieverzoek is afgewezen, omdat hij geen gelegaliseerde geboorteakte heeft overgelegd en verweerder twijfels heeft over zijn identiteit.
Wat stelt eiser in beroep?
3. Verweerder mag geen gelegaliseerde geboorteakte van eiser verlangen. Omdat de twijfel over eisers identiteit is ontstaan door toedoen van zijn ouders, moet hij worden vrijgesteld van deze documentseis, zoals vanaf 1 januari 2023 op grond van gewijzigd beleid ook voor houders van Ranov-verguninngen geldt. Verweerder heeft dit nieuwe beleid ten onrechte niet op dit geval toegepast. Het bestreden besluit is daarmee onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Bovendien wordt ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen eiser en Ranov-vergunninghouders, in strijd met het gelijkheidsbeginsel en met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Daarnaast is er sprake van een onevenwichtige verhouding tussen het belang van eiser en het belang van de Nederlandse Staat. Eiser leeft in onzekerheid, kan zich niet verder ontwikkelen en wordt belemmerd in zijn werk. De geboorteakte van eiser is niet gelegaliseerd, maar wel in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven, terwijl de geboorteaktes van eisers kinderen ook zijn geaccepteerd. Bovendien heeft eiser wel een geldig paspoort overgelegd. Eiser verkeert in bewijsnood en vasthouden aan het documentvereiste is onevenredig, excessief formalistisch en in strijd met artikel 13 van het EVRM, alsook strijdig met het recht op identiteit zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Verweerder had op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het documentvereiste moeten afwijken, dan wel toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
Wat zijn de regels?
4. De verlening van het Nederlanderschap is een zaak van groot gewicht, waar aanzienlijke gevolgen aan zijn verbonden. [1] Bij de beoordeling van een verzoek tot naturalisatie, is het daarom nodig dat de identiteit en nationaliteit van een verzoeker buiten twijfel staan. [2] Op grond van de RWN en de beleidsregels in de Handleiding RWN, [3] is het aan de verzoeker om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan verweerder om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit zijn komen vast te staan. [4] Het bewijs moet worden geleverd met een gelegaliseerde dan wel geapostilleerde geboorteakte en met een geldig buitenlands paspoort. [5]
4.1.
Voor Ranov-vergunninghouders geldt sinds 1 november 2021 dat zij zijn vrijgesteld van dit documentvereiste. [6] Het uitgangspunt dat gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit een reden kan zijn voor afwijzing, blijft echter onverminderd gelden. [7] In uitzondering hierop wordt een naturalisatieverzoek niet afgewezen vanwege gerede twijfel aan de identiteit of nationaliteit, als die twijfel enkel is ontstaan als gevolg van onjuiste verklaringen van de ouders van de verzoeker. [8]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder het naturalisatieverzoek op goede gronden heeft afgewezen, omdat er gerede twijfel is over de identiteit van eiser. De rechtbank legt hierna uit waarom dat zo is.
5.1.
Eiser heeft bij zijn aanvraag geen gelegaliseerde geboorteakte overgelegd. Eerder (in 2008) heeft verweerder een verificatieonderzoek naar een geboorteakte van eiser uitgevoerd. Daaruit bleek dat de gegevens in het geboorteregister over de geboorte van eiser in verse inkt zijn aangebracht. Gelet op de datum van de registratie in het geboorteregister van [dag] 1977, roept dit begrijpelijke twijfels op over de juistheid van de gegevens in het geboorteregister. Daar komt nog bij dat de geboortegegevens van eiser in 2008 in een geboorteregister stonden, daar waar drie jaar eerder een andere naam was vermeld. Verder is vastgesteld dat de man, die volgens de destijds overgelegde geboorteakte eisers vader is, geen zoon heeft met de naam van eiser. Tegen deze achtergrond kon verweerder twijfelen aan eisers identiteit. Die twijfels komen niet voort uit verklaringen of andere handelingen van een ouder van eiser, maar zijn ingegeven door tegenstrijdigheden en ongerijmdheden in gegevens die bij het verificatieonderzoek in 2008 zijn aangetroffen. Daarbij verzet artikel 8 van het EVRM zich er niet tegen dat voor de beoordeling van een naturalisatieverzoek eisen worden gesteld aan het bewijs van de identiteit. Dit komt niet in strijd met eisers recht op identiteit en privéleven. Alleen als zich bij de afwijzing van een naturalisatieverzoek willekeur voordoet, kan onder bijzondere omstandigheden artikel 8 van het EVRM in beeld komen. De rechtbank ziet hiervoor in het geval van eiser geen aanwijzingen. [9]
5.2.
Verweerder hoefde geen aanleiding te zien om de documentseis in het geval van eiser te laten vallen. De beleidswijziging van 1 januari 2023 dwingt hier niet toe, omdat de twijfel over eisers identiteit niet is gebaseerd op verklaringen of ander handelen van de ouders. Het tegenwerpen van deze twijfel is dan ook niet in strijd met het doel van het gewijzigde beleid, zoals omschreven in de door eiser aangehaalde beslisnota van 28 september 2022. Gelet hierop is er dus ook geen sprake van een verboden onderscheid tussen eiser en Ranov-vergunninghouders die op grond van het beleid van de documentseis worden vrijgesteld. Er is dus ook geen strijd met artikel 14 van het EVRM.
Het eisen van een gelegaliseerde geboorteakte is ook niet onevenredig. Met het verlangen van een gelegaliseerde geboorteakte is het zwaarwegende belang gemoeid, dat het Nederlanderschap alleen wordt toegekend aan een persoon van wie de identiteit bekend is. Er is in dit geval gegronde reden om aan de identiteit van eiser te twijfelen. De in globale bewoordingen omschreven belemmeringen, die eiser door het uitblijven van naturalisatie zegt te ondervinden, wegen niet op tegen dit zwaarwegende belang. Er is ook geen bijzonder schrijnende of anderszins onevenredige situatie die aanleiding vormt om af te wijken van het beleid uit de Handleiding RWN. Het beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht slaagt dus niet. Voor strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel zijn ook geen aanknopingspunten. De voorwaarden waaronder het Nederlanderschap wordt verleend vallen namelijk buiten het bereik van het Unierecht. Het bestreden besluit leidt bovendien niet tot het verlies of aantasting van aan Unierecht ontleende rechten.
5.3.
Ook het beroep op de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN slaagt niet. Deze hardheidsclausule geeft geen vrije bevoegdheid om af te wijken van de wettelijke eisen voor naturalisatie, [10] maar biedt de mogelijkheid om alleen in zeer bijzondere gevallen af te wijken van bepaalde in de RWN gestelde vereisten, waarbij moet worden gedacht aan redenen van staatsbelang, andere gewichtige belangen van het Koninkrijk, of zwaarwegende humanitaire redenen. [11] Dit soort belangen zijn in het geval van eiser niet aan de orde.
5.4.
Verder slaagt ook het beroep op bewijsnood niet. Volgens vaste rechtspraak moet eiser daarvoor namelijk aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. [12] Dat heeft eiser niet onderbouwd en is de rechtbank overigens niet gebleken.
5.5.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat artikel 13 van het EVRM is geschonden. De afwijzing van het naturalisatieverzoek houdt namelijk geen verband met de onthouding van een effectief rechtsmiddel. Vasthouden aan de documentseis dient een legitiem doel en geeft geen blijk van excessief formalisme.
5.6.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in bezwaar en tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht. De enkele verwijzing van eiser naar wat hij in de voorprocedure naar voren heeft gebracht, zonder duidelijk te maken op welke punten de motivering van het bestreden besluit volgens eiser onvoldoende is, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673.
2.Uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2483.
3.Voluit: Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding).
4.Uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501.
5.Handleiding, toelichting op artikel 7, paragraaf 3.5.6.
6.Handleiding, paragraaf 3.5.6.
7.Handleiding, toelichting op artikel 7, paragraaf 3.5.1. Uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2566.
8.Handleiding, toelichting op artikel 7, paragraaf 3.5.1.
9.Uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1267.
10.Kamerstukken II, 2014/2015, 33 852, nr. 6, blz. 4.
11.Handleiding, toelichting op artikel 10, paragraaf 1.
12.Uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2330.