In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering aanvroeg, en het college van burgemeester en wethouders van Westland. Eiseres ontving sinds 16 april 2015 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Na haar verhuizing naar de gemeente Westland op 1 april 2022, heeft zij haar bijstandsuitkering bij de gemeente Den Haag beëindigd. Eiseres heeft op 27 mei 2022 een nieuwe aanvraag ingediend bij de gemeente Westland, maar het college heeft geweigerd om bijstand toe te kennen met terugwerkende kracht naar 1 april 2022, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
Eiseres was van mening dat haar uitkering automatisch door zou lopen na de verhuizing en dat zij door de drukte rondom de verhuizing was vergeten een nieuwe aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet eerder dan 27 mei 2022 bij de gemeente Westland had aangevraagd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om tijdig een aanvraag in te dienen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de ingangsdatum van de bijstandsuitkering op 27 mei 2022. Eiseres kreeg geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.