Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker. Het verzoekschrift was ingediend op 15 december 2022 en betrof de vraag of verzoeker het Nederlanderschap kon ontlenen aan zijn grootouders. De grootmoeder van verzoeker woonde ten tijde van de geboorte van zijn vader in Suriname, wat volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) van invloed is op de verkrijging van het Nederlanderschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grootvader van verzoeker de Nederlandse nationaliteit had, maar dat de grootmoeder op het moment van de geboorte van de vader van verzoeker niet in Nederland woonde. Dit leidde tot de conclusie dat verzoeker niet voldoet aan de vereisten van artikel 3 lid 3 RWN (oud). De IND heeft het verzoek afgewezen, en de rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van verzoeker, waaronder zijn sterke band met Nederland, niet voldoende waren om het Nederlanderschap te verkrijgen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en geen proceskosten toegewezen aan verzoeker.