ECLI:NL:RBDHA:2024:17188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
09/331254-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beklag inzake het verschoningsrecht van een ziekenhuis na een niet-natuurlijk overlijden

Op 11 december 2023 vond een niet-natuurlijk overlijden plaats van een patiënt in het Reinier de Graaf Gasthuis in Delft, vermoedelijk door een gasembolie veroorzaakt door een foutieve aansluiting van de zuurstoftoevoer. De rechtbank Den Haag behandelt een klaagschrift van het ziekenhuis tegen een bevel van de rechter-commissaris om het medisch dossier van de patiënt te overhandigen aan het Openbaar Ministerie. De klaagster, Stichting Reinier de Graaf Groep, stelt dat er geen zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De officier van justitie daarentegen betoogt dat er wel degelijk sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, gezien het vermoeden van een ernstig strafbaar feit. De rechtbank oordeelt dat het medisch dossier van groot belang is voor de waarheidsvinding in het strafrechtelijk onderzoek en dat de belangen van de waarheidsvinding in dit geval zwaarder wegen dan het verschoningsrecht. De rechtbank verklaart het beklag ongegrond en machtigt de officier van justitie om het medisch dossier te gebruiken in het strafrechtelijk onderzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/331254-23
Raadkamernummer: 24/017606
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag op grond van artikel 98 lid 4 en artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

Stichting Reinier de Graaf Groep (hierna: klaagster/het ziekenhuis),

statutair gevestigd te Delft ,
voor deze zaak woonplaats kiezend op het kantoor van mr. R.J. van Eenennaam , op het adres Schipholweg 103 , 2316 XC te Leiden .

Inleiding

Op 11 december 2023 heeft een niet-natuurlijk overlijden plaatsgevonden van een patiënt in het ziekenhuis Reinier de Graaf Gasthuis in Delft . Uit de informatie van de schouwarts bleek dat de patiënt vermoedelijk is overleden aan een gasembolie die is ontstaan nadat lucht in de bloedbaan is gepompt door aansluiting van de zuurstoftoevoer op een intraveneuze katheter (een infuus) in de bovenarm. Deze zuurstoftoevoer zou eigenlijk aangesloten moeten zijn op een ‘neusbril’, die bevestigd is aan de neus, bedoeld om de patiënt van extra zuurstof te voorzien. Een forensisch patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft bevestigd dat de patiënt inderdaad hierdoor is overleden.
Uit de informatie van de schouwarts aan het Openbaar Ministerie blijkt dat de patiënt op
11 december 2023 om 18.30 uur gezien is door verplegend personeel en dat er toen geen bijzonderheden waren. De patiënt zou rustig en alert zijn geweest. Rond 20.30 uur is er vanuit de kamer van de patiënt op de bel gedrukt. Een verpleegkundige trof de patiënt om 20.35 uur overleden aan in bed, met de zuurstofslang aangesloten op het infuus.
Onder leiding van het Openbaar Ministerie doet de politie onderzoek wegens het vermoeden van een strafbaar feit.
Op 19 januari 2024 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie van 27 december 2023 een bevel afgegeven ex artikel 105 Sv. De klaagster is daarmee de uitlevering bevolen van het complete medisch, zorg- en verpleegkundig dossier (hierna: het medisch dossier) van de patiënt in de periode tussen zondag 10 december 2023 om 21:00 uur en maandag 11 december 2023 om 21:00 uur. Namens klaagster is op 2 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen dit bevel, vanwege het (afgeleid) verschoningsrecht dat klaagster op grond van artikel 218 Sv toekomt. Bij beschikking van 25 juni 2024 heeft de rechter-commissaris het beroep op het verschoningsrecht afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard. De rechter-commissaris heeft bevolen dat klaagster het gevorderde deel van het medisch dossier uitlevert aan de rechter-commissaris ter inbeslagneming. Daarnaast is bepaald dat, indien tijdig een klaagschrift is ingediend, niet tot kennisneming van het gevorderde deel van het medisch dossier zal worden overgegaan, totdat onherroepelijk op het klaagschrift is beslist. Dit klaagschrift is door de rechtbank ontvangen op 11 juli 2024.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 8 oktober 2024 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de politie Eenheid Den Haag, districtsrecherche Westland-Delft, met het onderzoeksnummer DH5R023116 en de onderzoeksnaam Delfzijl.
Klaagster, vertegenwoordigd door [naam] , juriste, is gehoord. Klaagster is bijgestaan door mr. R.J. van Eenennaam . Ook is de officier van justitie, mr. A.J. Algera, gehoord.

Het standpunt van klager

Namens klaagster is verzocht om het beslag op te heffen met last tot teruggave aan klaagster, het gebruik of de kennisneming van het in beslag genomen medisch dossier te verbieden of afgifte aan een ander dan aan klaagster te verbieden, met last tot teruggave aan klaagster. Namens klaagster is – kort samengevat – aangevoerd dat in deze zaak geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat een doorbreking van het verschoningsrecht te rechtvaardigen is. De verdenking van een mogelijk gepleegd ernstig strafbaar feit moet in deze zaak genuanceerd worden beoordeeld. Naar mening van klaagster bestaat er namelijk geen, althans onvoldoende, vermoeden dat er een strafbaar feit is begaan en bestaan daarvoor contra-indicaties. Voorts zou doorbreking van het medisch beroepsgeheim tot gevolg hebben dat zeer privacygevoelige gegevens worden ingebracht in een strafrechtelijke procedure. Dat is ongewenst gelet op de noodzaak van handhaving van de geheimhouding. Ook na overlijden dient de privacy te worden gewaarborgd. Daar komt bij dat er nog andere wegen zijn waarlangs informatie verkregen kan worden. Patiënten moeten zich (ook in de toekomst) vrij voelen om zich tot een arts of zorgverlener te wenden, zonder dat zij moeten vrezen dat vertrouwelijke informatie aan derden wordt verstrekt. Het algemeen belang en het individuele belang zijn hier onverkort in het geding.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard en dat het gevorderde deel van het medisch dossier aan het Openbaar Ministerie zou moeten worden vrijgegeven. De officier van justitie heeft daartoe - kort samengevat – aangevoerd dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat in dit geval doorbreking van het verschoningsrecht gerechtvaardigd is, te weten:
1) er is mogelijk sprake van een zeer ernstig strafbaar feit, namelijk een levensdelict (moord, doodslag of dood door schuld);
2) het onderzoek is met name in het belang van de overledene zelf, waardoor veronderstelde toestemming van de patiënt kan worden aangenomen, en daarnaast in het belang van de nabestaanden en de samenleving;
3) in de beoordeling kan worden betrokken dat de zoon van de patiënt toestemming heeft gegeven voor het opvragen van het medisch dossier;
4) voor strafrechtelijk onderzoek naar de toedracht is het essentieel om te weten wie in het ziekenhuis betrokken zijn geweest bij de medische behandeling en verzorging van de patiënt en om meer informatie te krijgen over zijn (medische) toestand;
5) het opvragen van de medische informatie is proportioneel, omdat er reeds vanuit het schouwverslag en het sectierapport medische informatie over de patiënt bekend is bij het Openbaar Ministerie en slechts informatie wordt opgevraagd over een korte periode van vierentwintig uur;
6) uitgaande van het scenario dat iemand opzettelijk de verkeerde aansluiting heeft gemaakt, is mogelijk sprake van (toekomstig) dreigend gevaar voor herhaling.

Het oordeel van de rechtbank

Ontvankelijkheid van de klaagster
Volgens artikel 98 lid 4 Sv kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening van de beschikking van de rechter-commissaris een klaagschrift indienen bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat de beschikking van de rechter-commissaris dateert van 25 juni 2024 en dat het klaagschrift op 11 juli 2024 bij de rechtbank is ingediend. Namens klaagster is aangevoerd dat de beschikking tot op heden nog niet is betekend en dat klaagster dus tijdig het klaagschrift heeft ingediend tegen deze beschikking. De officier van justitie heeft ter terechtzitting geen uitsluitsel kunnen geven over de vraag of en zo ja, wanneer de beschikking is betekend. De rechtbank overweegt dat zich in het dossier geen betekeningsstukken bevinden. De omstandigheid dat de beschikking niet is betekend staat naar het oordeel van rechtbank aan de ontvankelijkheid van klaagster niet in de weg.
Het afgeleid verschoningsrecht
Niet in geschil is dat een medisch dossier verschoningsgerechtigde informatie bevat afkomstig van (een) beroepsgeheimhouder(s) en dat klaagster als ziekenhuis een afgeleid verschoningsgerechtigde is als bedoeld in artikel 218 Sv.
In het geval van een afgeleid verschoningsrecht geldt dat dat recht afhankelijk is van de uitoefening van het verschoningsrecht waarvan het is afgeleid (ECLI:NL:HR:2012:BT7126). Dat is een verstrekkend recht dat verbonden is aan de uitoefening van bepaalde ambten of beroepen. De uitoefening daarvan is dan ook voorbehouden aan die originair verschoningsgerechtigde. Hij of zij zal zelf moeten beoordelen of de stukken onder het verschoningsrecht vallen en, zo ja, of op het verschoningsrecht een beroep moet worden gedaan. Daarbij kunnen, naast de belangen die klaagster noemt, ook andere belangen meewegen - zoals de belangen die AG Aben schetst in zijn conclusie van 5 juli 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BP6141, onder 5.5.3.
Het is niet aan de afgeleid verschoningsgerechtigde over die uitoefening beslissingen te nemen, daarop invloed uit te oefenen of daarbij anderszins overwegend bepalend te zijn. Het is, anders gezegd, niet aan de secretaresse, de kantoordirecteur of de organisatie – elk mogelijk met zijn of haar eigen belangen – om te bepalen hoe het verschoningsrecht wordt uitgeoefend.
Ook komt de vraag op wie de beslissing neemt over een medisch dossier, waarin door sommigen van degenen die bij de behandeling zijn betrokken wellicht weinig of geen aantekeningen zullen zijn gemaakt. De rechtbank onderkent dat in een dergelijk geval een louter coördinerende rol voor een afgeleid verschoningsgerechtigde van praktisch nut kan zijn.
Van een zorgvuldig omgaan met de wezenlijke afweging, die de originair verschoningsgerechtigde(n) weloverwogen en in vrijheid moet kunnen maken, blijkt in het onderhavige geval niet.
Op de vraag wie in dit geval de beslissing over het vrijgeven van het medisch dossier heeft genomen heeft [naam] zonder enig voorbehoud gezegd dat dat het ziekenhuis is geweest. Aan de originair verschoningsgerechtigden zou zijn gevraagd of zij bezwaar hadden tegen de beslissing.
Van een eigen belangenafweging door die verschoningsgerechtigden zélf en op basis van alle beschikbare informatie is uit de antwoorden van het ziekenhuis dan ook niet gebleken. Een uitgezette koers ‘tenzij’ of een piepsysteem voldoet niet aan de zorgvuldigheid die bij een afweging over het verschoningsrecht verwacht mag worden.
Daar komt bij dat de officier van justitie ter zitting heeft gevraagd of de brief die zij heeft gestuurd om de situatie met betrekking tot het medisch dossier in deze zaak toe te lichten, door de originair verschoningsgerechtigden bij de afweging is betrokken. [naam] heeft dat niet kunnen bevestigen; de brief is aan een hoger managementniveau gezonden.
Wie de verschoningsgerechtigden zijn, wil het ziekenhuis niet vertellen.
Al met al is sprake van een onbekend aantal anonieme originair verschoninggerechtigden, terwijl niet zij, maar het ziekenhuis, de beslissing over al dan niet doorbreken van het verschoningsrecht heeft genomen. Onduidelijk is wie verder bij de afweging over het al dan niet doorbreken van het verschoningsrecht is/zijn betrokken – terwijl daarnaast onduidelijk is op welke wijze en met welke informatie dat was en of daaronder ook personen waren die in de gevraagde periode in het geheel geen aantekeningen maakten in het medisch dossier.
De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of, na heropening, eerst duidelijkheid zou moeten komen over het standpunt van de originair verschoningsgerechtigden.
Nu – kort gezegd – het verschoningsrecht het uitgangspunt is, zal de rechtbank het er, in lijn met de beslissing van de afgeleid verschoningsgerechtigde, in deze procedure voor houden dat de betrokken originair verschoningsgerechtigden met betrekking tot de bevolen informatie een beroep op dat verschoningsrecht doen. Voor een heropening is dan ook geen grond.
Zeer uitzonderlijke omstandigheden
Aan het doorbreken van het verschoningsrecht ligt een belangenafweging ten grondslag. Het betreft de afweging tussen het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt tegenover het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot een verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht is niet absoluut, er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht. De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. Daarbij geldt voorts dat indien moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, die inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.
Bij de beantwoording van de vraag of zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen, moeten onder meer de volgende factoren in aanmerking worden genomen (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BG5979 en ECLI:NL:HR:2012:BU6088):
de aard, omvang en context van de gevraagde gegevens
het belang van de betreffende strafzaak
de vraag of belanghebbenden toestemming voor verstrekking hebben gegeven
e vraag in hoeverre de gegevens de verschoningsgerechtigde zelf betreffen
de vraag in hoeverre de betreffende gegeven op een andere wijze zouden kunnen worden verkregen
het belang van de betreffende gegevens
De rechtbank stelt voorop dat er een redelijk vermoeden is dat sprake is van een ernstig strafbaar feit. Vaststaat dat de zuurstofslang op de verkeerde aansluiting - namelijk het infuus - is aangesloten en dat dit komt door menselijk handelen. Hiervoor is nog geen verklaring gegeven en het is onduidelijk wie dit heeft gedaan. Het Openbaar Ministerie houdt in het strafrechtelijk onderzoek rekening met drie scenario’s:
1) de zuurstofslang is door de patiënt met opzet zelf onjuist aangesloten op zijn infuus teneinde zichzelf te suïcideren;
2) de zuurstofslang is door de patiënt zelf per ongeluk onjuist aangesloten op het infuus nadat deze op de één of andere wijze is losgeraakt van de neusbril;
3) de zuurstofslang is door een derde (al dan niet met opzet) onjuist aangesloten op het infuus. Dit kan iedereen zijn: een medepatiënt, een bezoeker of een medewerker van het ziekenhuis.
De rechtbank overweegt dat de zoon van de patiënt heeft verklaard dat hij denkt dat zijn vader er fysiek niet toe in staat was om zelf de slang op het infuus aan te sluiten. Daarnaast leek zijn vader geen doodswens te hebben en waren zij nog toekomstplannen aan het maken met elkaar. Mede gelet hierop is het handelen door een ander dan patiënt zelf een reële mogelijkheid en is terecht gesteld dat sprake is van het vermoeden van een ernstig strafbaar feit. Dat er thans geen concrete verdachte is, maakt dit niet anders. Immers dient de gevorderde informatie nu juist om nader onderzoek te doen naar een eventuele verdachte. Dat klaagster stelt dat een medische fout is uitgesloten, leidt evenmin tot een ander oordeel nu de beoordeling of sprake is van een medische fout een andere is dan de beoordeling of sprake is van een strafbaar feit. Overigens is niet inzichtelijk gemaakt hoe en langs welke maatstaven door het ziekenhuis is beoordeeld of sprake is geweest van een medische fout.
Daarnaast is het medisch dossier van groot belang voor de waarheidsvinding en dus voor het strafrechtelijk onderzoek. Het dossier kan informatie bevatten over de situatie direct voor en na het overlijden van de patiënt en over de fysieke en psychische toestand van de patiënt. Er is geen reëel alternatief om de gevraagde gegevens op een andere manier te verkrijgen. Het ziekenhuis wil geen medewerking verlenen aan het horen van betrokken zorgverleners als getuigen en ook het laten kennisnemen door een forensisch arts van het medisch dossier wordt niet als een mogelijkheid gezien. Uit de toelichting van het ziekenhuis ter terechtzitting is bovendien gebleken dat het stellen van concrete vragen aan de verschoningsgerechtigden over de situatie voor en na het overlijden van de patiënt ook geen alternatief biedt.
Ook kan worden aangenomen dat de patiënt zelf zou hebben gewild dat bij een niet-natuurlijk overlijden, en een mogelijk levensdelict, een zo objectief en volledig mogelijk onderzoek zou worden ingesteld naar de schuldvraag. Het is ook in het belang van patiënten in het algemeen dat zij erop kunnen vertrouwen dat bij een ernstig vermoeden van strafrechtelijk verwijtbaar handelen de gegevens die met betrekking tot die medische behandeling zijn vastgelegd, voor onderzoek door de justitiële autoriteiten beschikbaar zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat - naast de veronderstelde wil van de patiënt - zijn zoon toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van het medische dossier.
Ten slotte weegt de rechtbank mee dat is gevraagd om het medisch dossier over een beperkte specifieke periode, namelijk de vierentwintig uur voor het overlijden van de patiënt. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie toegezegd het strafrechtelijk onderzoek te zullen staken zodra uit het medisch dossier zou blijken dat het niet gaat om een strafbaar feit.
De hiervoor weergegeven feiten en factoren in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
De in beslag genomen stukken zijn vatbaar voor inbeslagneming en de officier van justitie wordt gemachtigd de stukken te voegen in het procesdossier en daarvan gebruik te maken ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek Delfzijl.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gegeven te Den Haag door mr. J.L.E. Bakels, voorzitter, mrs. G.H.M. Smelt en F.M. Guljé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 oktober 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.