10.1.De rechtbank zal hieronder de gronden van eiser tegen de door de minister gemaakte geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn gestelde bekering bespreken.
Heeft de minister de afvalligheid en de bekering van eiser juist beoordeeld?
11. Het betoog slaagt niet. De minister is er terecht van uitgegaan dat eisers gestelde bekering in dit geval losstaat van zijn afvalligheid. Uit zijn verklaringen volgt immers dat eiser voor de afvalligheid en de bekering duidelijk van elkaar te onderscheiden motieven heeft en de afvalligheid is voorafgegaan aan de gestelde bekering. Hij wijst daarbij terecht op een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2016 waaruit volgt dat afvalligheid en bekering in dergelijke gevallen als van elkaar losstaande asielmotieven moeten worden beoordeeld.Het betoog van eiser dat de bekering geloofwaardig moet worden geacht omdat de minister ook gelooft dat eiser afvallig is slaagt alleen om die reden al niet. Het betoog van eiser dat de beoordeling van de minister niet voldoet aan het kader zoals dat volgt uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 maart 2023 en Afdeling van 19 januari 2022 is door eiser niet onderbouwd, nu uit zijn betoog niet blijkt waarom hij van mening is dat de beoordeling van de minister met het oog op deze uitspraken niet juist is.
12. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister de gestelde bekering van eiser niet zou hebben beoordeeld in het licht van zijn persoonlijke (protestantse) geloofsbeleving. De minister heeft zijn beoordeling immers verricht op basis van eisers eigen verklaringen over zijn geloofsbeleving, met inachtneming van de drie ‘pijlers’ zoals die voortvloeien uit de geldende werkinstructie. Uit de werkinstructie dat de nadruk bij de beoordeling ligt op de verklaringen van eiser over de motieven voor en het proces van de bekering. De minister heeft zich daarover niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser niet veel kennis van het Christendom wordt verwacht, maar dat wel mag worden verwacht dat hij een beetje kennis heeft en kan aangeven wat die kennis voor hem betekent in het kader van zijn gestelde Christelijke geloofsovertuiging. De minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser daarin niet is geslaagd. Tot slot hecht de minister niet ten onrechte geen doorslaggevende betekenis aan de door eiser overgelegde verklaring van de heer [naam] . Het betreft een subjectief en oppervlakkig relaas dat niet kan afdoen aan de gebrekkige verklaringen van eiser over het proces van en de motieven voor zijn gestelde bekering.
13. De rechtbank stelt tot slot vast dat de inhoud van de beoordeling van dit relevante element in beroep niet is bestreden.
14. Eiser betoogt dat er sprake is van twee situaties waarin eiser vogelvrij is verklaard, een keer naar aanleiding van het stammenoverleg en een keer door zijn vader in het kader van zijn afvalligheid. De minister volgt deze uitleg volgens eiser ten onrechte niet. Verder vindt de minister volgens eiser ten onrechte niet geloofwaardig dat eiser in zijn eigen kringen mededeling heeft gedaan van zijn bekering en daardoor in zijn woonplaats en door zijn vader als afvallige wordt gezien. Eiser wijst op het feit dat de begeleiders van eiser tijdens zijn gesprekken op het kantoor van zijn gemachtigde moslims waren en hebben aangegeven dat eiser in verwarring verkeerd over banden met het Islamitische geloof. Tot slot betoogt eiser dat niet is gebleken dat de vogelvrijverklaring op verzoek van eiser zelf is opgesteld.
15. Het betoog slaagt niet. De minister beoordeelt de vogelvrijverklaring van eiser niet ten onrechte als ongeloofwaardig. Daarbij heeft de minister van groot belang mogen vinden dat eiser zijn gestelde vogelvrijverklaring verbindt aan de hiervoor besproken en door de minister niet ten onrechte ongeloofwaardig geachte elementen, namelijk de problemen met de [organisatie] en zijn bekering. Verder mag de minister aan zijn standpunt ten grondslag leggen dat eiser over dit relevante element inconsistent en vaag verklaart. De minister wijst er op dat eiser tijdens de gehoren meermaals over deze vogelvrijverklaring verklaart, maar telkens in een andere context. Zo verklaart eiser dat hij vogelvrij zou worden verklaard als hij iets zou doen tegen de mannen die hem hebben ontvoerd en mishandeld en dat zijn vader hem vogelvrij heeft verklaard zonder daarvoor een concrete aanleiding te noemen. Later weer verklaart hij dat de vogelvrijverklaring verband houdt met het stammenconflict naar aanleiding van het incident met zijn neef. Dit stammenconflict was volgens de minister echter opgelost nog voordat eiser door de militie in de problemen zou komen. Ook verklaart eiser door zijn vader vogelvrij te zijn verklaard los van zijn bekering terwijl hij deze vogelvrijverklaring later wél verbindt aan zijn bekering en aangeeft dat de eerste vogelvrijverklaring niet officieel was. De minister benadrukt daarbij dat uit de papieren weergave van eisers gestelde volgelvrijverklaring volgt dat de vogelvrijverklaring te maken heeft met zijn bekering. De minister wijst er voorts op dat in de Arabische versie data zijn vermeld bij de ondertekening, maar dat deze in de vertaling missen. De genoemde datum is 28 januari 2021. Volgens de minister is niet in te zien waarom de vader van eiser anderhalf jaar na zijn vertrek een vogelvrijverklaring aan en lantaarnpaal zou bevestigen. De minister volgt niet de verklaring van eiser dat dit een voorbode is van wat hem te wachten staat mocht hij naar Irak terugkeren. Ook mag de minister aan eiser tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over hoe zijn ouders achter zijn bekering zijn gekomen. In het nader gehoor verklaart eiser dat een vriend die ook in Nederland woont dat tegen zijn ouders heeft verteld, maar in het aanvullend gehoor verklaart eiser dat deze vriend dat aan een plaatsgenoot heeft verteld en dat een en ander via zijn vrouw bij zijn ouders is terechtgekomen.
16. De rechtbank zal hierna beoordelen of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de afvalligheid van eiser niet leidt tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Irak.
Is de afvalligheid van eiser voldoende zwaarwegend?
17. Eiser betoogt dat hij op grond van zijn afvalligheid in aanmerking moet komen voor en verblijfsvergunning asiel, omdat hij niet meer terug kan naar Irak. Ter zitting heeft hij daarover betoogd dat hij inmiddels is gewend om in Nederland in vrijheid te leven en dat hij zich in Irak niet meer zou kunnen aanpassen. Eiser verwijst ook naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 december 2023.Uit die uitspraak volgt volgens eiser dat de minister ook rekening moet houden met de omstandigheid dat eiser zijn afvalligheid in Irak niet zal kunnen verzwijgen, omdat hij inmiddels gewend is aan de vrijheid die hij daarin in Nederland geniet. Verder wijst eiser op de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022,waaruit volgens eiser volgt dat niet alle verklaringen in het licht van de in deze uitspraak genoemde relevante factoren zijn afgewogen. Hij wijst erop dat het gevaar bij terugkeer vooral wordt gevormd door zijn afvalligheid en de omstandigheid dat zijn familie daarvan op de hoogte is geraakt.
18. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij moet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De minister verwijst naar het landenbeleid inzake Irak waaruit volgt dat in Irak geen sprake is van groepsvervolging op grond van afvalligheid en dat afvalligen niet worden aangeduid als risicogroep.Verder volgt uit het meest recente algemeen ambtsbericht over Irak dat de meeste jongeren de Islam niet praktiseren, behalve in Najaf en Karbala en dat de Irakese samenleving zich volgens de geraadpleegde bron nauwelijks bezighoudt met het concept afvalligheid. Verder blijkt uit de verklaringen van eiser niet dat hij zijn afvalligheid ooit actief heeft uitgedragen of dat hij van plan is dat te gaan doen. Eiser heeft verklaard dat zijn afvalligheid zowel in Irak als in Nederland louter heeft bestaan uit het niet praktiseren van de Islam. Volgens de minister heeft eiser onvoldoende duidelijk weten te maken waarom de door eiser ervaren vrijheid zo belangrijk voor hem is en dat hij daarom niet aannemelijk heeft weten te maken dat het uiten van zijn afvalligheid behoort tot zijn religieuze identiteit. Ter zitting heeft de minister in dit kader terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2023 en de daaraan ten grondslag liggende uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 29 juni 2023, omdat uit die uitspraken volgt dat de situatie voor afvalligen in Irak sinds het voorgaand algemeen Ambtsbericht uit 2021 niet op relevante wijze is gewijzigd. Verder volgt uit deze uitspraken dat omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat afvalligheid een onderdeel is van zijn identiteit, van hem terughoudendheid mag worden verwacht in het uiten daarvan na terugkeer naar Irak.Nu de vogelvrijverklaring volgens de minister ook ongeloofwaardig is mag de minister van eiser bij terugkeer naar Irak verwachten dat hij zich terughoudend opstelt met het uiten van zijn afvalligheid.