ECLI:NL:RBDHA:2023:9340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering tot atheïsme

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 21 januari 2023 een opvolgende aanvraag ingediend, waarin hij stelt dat hij zich heeft bekeerd tot het atheïsme en vreest voor problemen bij terugkeer naar Irak. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat hij de bekering tot het atheïsme ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag op zorgvuldige wijze heeft voorbereid. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn bekering tot het atheïsme en de Staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat eiser geen problemen heeft ondervonden in Irak als gevolg van zijn afvalligheid. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar Irak en dat de afwijzing van de aanvraag terecht is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15057

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] . Hij heeft op 21 januari 2023 een (opvolgende) aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 18 mei 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaaknummer NL23.15058, op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft op 22 oktober 2014 voor de eerste keer asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft op 7 december 2018 een opvolgende asielaanvraag gedaan. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 28 augustus 2019 afgewezen. Bij uitspraak van 24 september 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser ongegrond verklaard.
3. Op 21 januari 2020 heeft eiser onderhavige asielaanvraag gedaan. Eiser legt hieraan ten grondslag dat hij zich heeft afgewend van de islam en atheïst is geworden. Eiser vreest als gevolg daarvan problemen met milities en de bevolking bij terugkeer naar Irak.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Afvalligheid;
Bekering tot atheïsme
De staatssecretaris acht eisers verklaringen over zijn nationaliteit, identiteit en herkomst en over zijn afvalligheid geloofwaardig. De verklaringen over zijn bekering tot het atheïsme worden door de staatssecretaris niet geloofwaardig geacht. De staatssecretaris vindt dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de motieven voor zijn bekering tot het atheïsme en over zijn gedachtegang van het proces tot de bekering. Eiser heeft voorts onvoldoende kennis over het atheïsme en heeft evenmin inzichtelijk gemaakt welk effect de bekering op zijn dagelijks leven heeft gehad en wat dit voor hem heeft betekend. De geloofwaardig geachte elementen leiden er volgens de staatssecretaris niet toe dat eiser moet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin loopt eiser bij terugkeer naar Irak een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [1] . Eiser heeft verklaard dat hij geen problemen heeft ondervonden in Irak door zijn afvalligheid. Bovendien mag volgens de staatssecretaris terughoudendheid van eiser worden verwacht, omdat niet is gebleken dat uiting een onderdeel is van zijn identiteit.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris eiser op zorgvuldige wijze gehoord?
7. Eiser voert aan dat de gehoren te moeilijk zijn geweest. Eiser begreep een groot aantal vragen niet en heeft dat herhaaldelijk aangegeven. Ten onrechte heeft de hoorambtenaar de vragen vervolgens niet op een gemakkelijkere manier gesteld. De staatssecretaris heeft hierdoor het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op zorgvuldige wijze is gehoord. De staatssecretaris heeft er naar het oordeel van de rechtbank allereerst terecht op gewezen dat het op de weg van eiser ligt om het aan te geven als hij iets niet begrijpt. Dit is hem aan het begin van de gehoren expliciet medegedeeld. Voorts blijkt uit de gehoren niet dat eiser een groot aantal vragen niet heeft begrepen. Uit het verslag van gehoor opvolgende aanvraag, dat 26 pagina’s omvat, blijkt dat eiser met betrekking tot de vragen over afvalligheid en/of atheïsme vier keer heeft aangegeven dat hij een vraag niet begreep (p. 15, 20 en 21), terwijl hij dit bij het aanvullend gehoor één keer heeft gedaan (p. 4). De rechtbank stelt vast dat de hoormedewerker vervolgens de betreffende vragen op een andere wijze heeft gesteld of uitleg heeft gegeven, waarna eiser de vragen alsnog heeft beantwoord. Voorts heeft de hoormedewerker ook uit eigen beweging uitleg gegeven na de eigen constatering dat eiser een vraagstelling niet begreep (p. 20 gehoor opvolgende aanvraag) en doorgevraagd zodra een antwoord van eiser niet geheel aansluit bij de vraag (bijvoorbeeld p. 13 gehoor opvolgende aanvraag). De rechtbank volgt eisers stelling dat de hoorambtenaar de vragen, nadat eiser aangaf deze niet te begrijpen, niet op een gemakkelijkere manier heeft gesteld daarom niet. Ook anderszins blijkt uit de verslagen van de gehoren niet dat eiser een groot aantal vragen niet zou hebben begrepen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid.

Heeft de staatssecretaris de gestelde bekering tot het atheïsme ongeloofwaardig kunnen achten?

9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte niet geloofwaardig heeft bevonden dat hij atheïst is. Volgens eiser heeft de staatssecretaris miskend dat het willen van vrijheid zowel aan de afvalligheid als aan het atheïsme ten grondslag kan liggen. Voorts heeft de staatssecretaris selectief geciteerd uit eisers verklaringen, terwijl eiser in de zienswijze heeft aangegeven welke relevante verklaringen de staatssecretaris niet heeft meegenomen. Tot slot werpt de staatssecretaris volgens eiser ten onrechte aan hem tegen dat hij geen kennis heeft van het atheïsme en geen activiteiten verricht in dat kader.
10. Deze beroepsgrond slaag niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd waarom hij niet geloofwaardig acht dat eiser is bekeerd tot het atheïsme. De staatssecretaris heeft daartoe terecht overwogen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang over de gestelde bekering tot het atheïsme en dat eisers verklaringen daarover vaag en summier zijn. Eiser heeft tijdens de gehoren namelijk slechts verklaard dat vrijheid hem aanspreekt in het atheïsme en dat veel zaken uit de islam voor hem niet acceptabel zijn. Eiser maakt hierbij niet duidelijk waarom deze factoren, die hij ook opgeeft als motief voor zijn afvalligheid, vervolgens hebben geleid tot bekering tot het atheïsme en wat dit voor hem betekent. Eiser heeft met zijn verklaring dat hij geen God heeft gezien evenmin inzichtelijk gemaakt dat hij uit overtuiging het bestaan van een God of opperwezen ontkent en evenmin inzicht gegeven in zijn gedachtegang over de gestelde bekering tot het atheïsme.
10.1.
De rechtbank stelt voorts vast dat Werkinstructie 2022/3 over het thema “kennis en activiteiten” het volgende vermeldt:
“Van een vreemdeling kan niet altijd worden verwacht dat hij kennis heeft van het atheïsme en dat hij activiteiten in het kader van atheïsme heeft verricht. (…)
In het geval dat de vreemdeling echter geen blijk geeft van een onderzoek of specifieke kennis waardoor hij de stap heeft genomen om atheïst te worden, kan het onderwerp kennis minder van belang zijn in de individuele zaak. In dat geval, kan wel gevraagd worden hoe iemand deze verandering heeft ervaren zonder nieuwe kennis of nieuwe inzichten.
Van een atheïst kan niet in elk geval verwacht worden dat hij activiteiten heeft verricht in het kader van zijn atheïstische overtuiging. Echter, als een vreemdeling zelf stelt dat hij zijn atheïsme actief uitdraagt en het van belang vindt om in dit kader bepaalde handelingen te verrichten, mag wel worden verwacht dat de vreemdeling kan aangeven welke handelingen hij verricht en waarom die handelingen belangrijk voor hem zijn.”
Gelet hierop volgt de rechtbank het betoog van eiser dat de staatssecretaris hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij geen kennis heeft van het atheïsme en dat hij in dat kader geen activiteiten verricht. Uit eisers verklaringen volgt namelijk niet dat hij atheïst stelt te zijn geworden na onderzoek of op basis van specifieke kennis. Evenmin volgt uit eisers verklaringen dat hij het gestelde atheïsme actief uitdraagt. Dit leidt echter niet tot gegrond verklaring van het beroep, nu de staatssecretaris, gelet op overweging 10, reeds voldoende heeft onderbouwd waarom hij de bekering tot het atheïsme niet geloofwaardig acht.
10.2.
De rechtbank volgt eisers stelling niet dat de staatssecretaris selectief heeft geciteerd uit eisers verklaringen en de overige relevante verklaringen niet heeft betrokken bij de besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat in het voornemen en de besluitvorming het gehele dossier wordt meegenomen, maar dat het niet werkbaar is om het gehele gehoor te citeren en aan te geven welke waarde de staatssecretaris aan elke verklaring hecht. Dat de staatssecretaris eisers verwijzing in de zienswijze naar een reeks verklaringen uit het gehoor opvolgende opvraag niet bij het voornemen zou hebben betrokken, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft bij deze verwijzingen niet onderbouwd waarom specifiek die verklaringen relevant zouden zijn en op welke punten deze verklaringen ertoe zouden moeten leiden dat eisers verklaringen door de staatssecretaris op andere wijze gewaardeerd hadden moeten worden.
Heeft de staatssecretaris voldoende onderzocht welke risico’s eiser loopt bij terugkeer naar Irak?
11. Eiser is van mening dat de staatssecretaris ten onrechte terughoudendheid van hem verlangt bij terugkeer naar Irak. Eiser wil zijn afvalligheid niet verzwijgen als hij daarnaar wordt gevraagd. Eiser moet bovendien bij het aanvragen van een identiteitskaart een religie opgeven. De staatssecretaris verlangt ten onrechte van eiser dat hij in dat geval moet liegen over het zijn van afvallige. De staatssecretaris had volgens eiser moeten onderzoeken welk risico eiser in Irak loopt vanwege zijn afvalligheid en het feit dat hij daarover niet wil liegen. Eiser wijst ter onderbouwing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2022 [2] . De staatssecretaris heeft volgens eiser voorts onvoldoende onderzocht of eiser op grond van toegedichte afvalligheid het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022 [3] .
12. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de besluitvorming voldoende heeft onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Irak geen risico loopt op ernstige schade. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022 leidt niet tot een ander oordeel. In de eerste plaats betreft deze uitspraak een beoordeling in het kader van de Bahaddar-exceptie, waarbij de Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zonder nader feitelijk onderzoek naar de omstandigheden voor atheïsten en afvallige moslims bij terugkeer naar Irak niet deugdelijk kan beoordelen of zich in het geval van de betreffende vreemdeling Bahaddar-omstandigheden voordoen. De staatssecretaris heeft zich ter zitting naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hij in de zaak van eiser, in tegenstelling tot in de aangehaalde uitspraak, het atheïsme niet geloofwaardig heeft geacht en wel degelijk onderzoek heeft verricht naar de vraag of eiser in Irak een artikel 3 EVRM-risico loopt vanwege zijn afvalligheid. De rechtbank stelt vast dat staatssecretaris eiser hierover tijdens de gehoren heeft bevraagd en in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op het risico dat eiser bij terugkeer naar Irak loopt, waarbij de staatssecretaris zowel eisers verklaringen als algemene informatie over de situatie in Irak heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris hierbij terecht overwogen dat uit eisers verklaringen niet is gebleken dat hij in het verleden problemen in Irak heeft ondervonden als gevolg van zijn afvalligheid en dat eiser heeft verklaard niet uit een streng gelovige familie te komen. De staatssecretaris heeft er voorts op kunnen wijzen dat niet is gebleken dat afvalligen actief door de Iraakse autoriteiten worden vervolgd en dat uit informatie uit het Algemeen ambtsbericht Irak van oktober 2021 blijkt dat de samenleving zich niet of nauwelijks bezighoudt met het concept van afvalligheid. Eiser heeft dit niet betwist en heeft evenmin met zijn verklaringen aannemelijk gemaakt dat hij problemen zal ondervinden van autoriteiten, bevolking of familie als hij zijn afvalligheid niet verzwijgt.
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser bij terugkeer naar Irak terughoudendheid mag worden verwacht, omdat uit zijn verklaringen niet is gebleken dat uiting van zijn afvalligheid een onderdeel is van zijn identiteit. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen overwegen dat eiser er niet in is geslaagd om duidelijk te maken waarom hij zich, in tegenstelling tot in het verleden, bij terugkeer in Irak wel wil uiten. De staatssecretaris heeft eisers verklaringen daarover terecht oppervlakkig bevonden. De staatssecretaris heeft hierbij tevens kunnen betrekken dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij zich in Nederland heeft geuit. Eisers stelling dat hij zijn afvalligheid niet meer wil verzwijgen en dat hij daarom zal moeten liegen bij de aanvraag van een identiteitskaart, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd of geconcretiseerd. Evenmin heeft eiser concreet gemaakt welke problemen hij verwacht en van wie als hij -desgevraagd- zijn afvalligheid niet zal verzwijgen.
12.2.
De rechtbank volgt eisers stelling dat de staatssecretaris had moeten onderzoeken of eiser bij terugkeer naar Irak risico loopt op grond van toegedichte afvalligheid niet. De staatssecretaris heeft immers, in tegenstelling tot in de door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak van 19 januari 2022, eisers afvalligheid geloofwaardig bevonden en in dat kader reeds beoordeeld in hoeverre eiser bij terugkeer naar Irak te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

13. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden