ECLI:NL:RBDHA:2024:17099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.7354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als gezinslid bij vader

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar vader. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld, waarbij de referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiseres, afkomstig uit Syrië, heeft eerder mvv-aanvragen ingediend die zijn afgewezen. De minister heeft gesteld dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de gezinsband met haar vader door haar huwelijk is verbroken. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat het jongvolwassenenbeleid niet op haar van toepassing is, omdat zij geen eigen gezin heeft gesticht. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat de gezinsband door het huwelijk is verbroken.

Eiseres heeft ook betoogd dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar vader, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat deze afhankelijkheid niet meer dan gebruikelijk is. De rechtbank concludeert dat de minister de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen, omdat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het beroep is ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar vader [naam] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en standpunt minister
4. Eiseres komt uit Syrië en beoogt verblijf bij haar vader (referent). Op het moment van de aanvraag was zij 24 jaar oud. Zij is op 17 juli 2018 gehuwd. De inmiddels ex-partner van eiseres heeft eerder, in 2018, namens haar een mvv-aanvraag ingediend voor verblijf bij hem in Nederland. Deze aanvraag is op 18 december 2018 afgewezen en dat besluit is onherroepelijk. Eiseres heeft ook een mvv-aanvraag ingediend voor verblijf bij haar broer. Deze aanvraag is op 26 oktober 2020 afgewezen en ook dat besluit is onherroepelijk. De andere familieleden van eiseres hebben eerder wel een mvv gekregen. De op 15 december 2021 ingediend mvv-aanvraag voor verblijf bij haar vader, die sinds juni 2021 in Nederland verblijft, heeft de minister afgewezen omdat tussen eiseres en haar vader geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiseres is volgens de minister geen jongvolwassene in de zin van het jongvolwassenenbeleid in paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000), omdat de gezinsband met haar vader door het huwelijk van eiseres is verbroken en zij zelfstandig verblijf heeft gehad sinds het vertrek van haar vader naar Nederland. Ook is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Valt eiseres onder het jongvolwassenenbeleid?
5. Eiseres stelt dat dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiseres van toepassing is, omdat zij geen eigen gezin heeft gesticht en de gezinsband daarmee niet is verbroken. Het huwelijk was een juridische werkelijkheid, maar geen feitelijke werkelijkheid. Het huwelijk is namelijk alleen geregistreerd, omdat het vanuit haar cultuur niet is toegestaan om een relatie te hebben zonder een huwelijk. Het huwelijk heeft nooit plaatsgevonden en is ook niet geconsumeerd. Bovendien kan de gezinsband tussen eiseres en haar ouders weer worden hersteld. Eiseres heeft nooit met haar ex-man samengewoond en heeft al die tijd bij referent gewoond, waardoor zij als jongvolwassene nog onderdeel uitmaakte van het gezin van referent. [2] Dat er weliswaar contact was tussen eiseres en haar ex-man om de relatie te onderzoeken, maakt dit niet anders, omdat eiseres geen eigen gezin is gestart en de relatie niet als zodanig gekwalificeerd kan worden. Ten aanzien van de stappen naar zelfstandigheid die eiseres zou hebben gezet voor het vertrek van referent naar Nederland betoogt eiseres dat de minister ten onrechte stelt dat het niet uitmaakt dat deze stap naar het buitenland noodgedwongen was. [3] Eiseres heeft door haar vertrek naar Turkije geen stap naar zelfstandigheid willen zetten. Dit was enkel geregeld door haar vader, omdat zij niet met haar ouders naar Nederland mocht nareizen en niet zelfstandig achter kon blijven in Syrië, waardoor zij wel naar familie in het buitenland moest. Tot slot wijst eiseres erop dat de minister een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd. Of het voor eiseres mogelijk is om al dan niet met hulp van buren of familieleden zelfstandig te kunnen wonen, is niet de te verrichten beoordeling in het kader van het jongvolwassenenbeleid. Bovendien kan zelfstandig wonen met hulp van derden niet worden gezien als zelfstandig wonen.
5.1.
De minister neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid, als het meerderjarige kind: [4]
- jongvolwassen is;
- met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
5.2.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. De rechtbank stelt allereerst vast dat de minister in het bestreden besluit ten aanzien van het jongvolwassenenbeleid heeft verwezen naar het onherroepelijk geworden besluit van 26 oktober 2020 in de eerder gevoerde mvv-procedure. Ook in die procedure heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de gezinsband is verbroken door het aangaan van het huwelijk en dat eiseres daarom niet valt onder het jongvolwassenenbeleid. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die dit anders maken. Gelet op de aard, de duur en de intensiteit van de aangegane relatie [5] , heeft de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat door het aangaan van het huwelijk de gezinsband tussen eiseres en haar ouders is verbroken en eiseres niet meer feitelijk tot het gezin van haar ouders behoort. De stelling van de gemachtigde van eiseres ter zitting dat de gezinsband weer kan worden hersteld, maakt dit niet anders. De minister heeft zich terecht op de zitting op het standpunt gesteld dat na verbreking van de gezinsband, door bijvoorbeeld het aangaan van een huwelijk zoals in deze zaak, die gezinsband niet kan worden hersteld. [6] De stelling van eiseres dat het in haar cultuur niet is toegestaan om een relatie te hebben zonder een huwelijk, maakt niet dat de gezinsband niet is verbroken door het aangaan van het huwelijk. Eiseres voert aan dat de relatie niet zodanig is dat sprake is van een eigen gezin, omdat het huwelijk enkel een registratie is geweest, de huwelijksceremonie nooit heeft plaatsgevonden en eiseres nooit met haar ex-echtgenoot heeft samengewoond en altijd bij referent heeft gewoond. Dit leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De ex-echtgenoot van eiseres die in Nederland woont, heeft namelijk een mvv-aanvraag voor eiseres ingediend, waarbij de situatie is gepresenteerd als volwaardig partnerschap. Bovendien volgt uit de verklaring van referent dat eiseres naar Nederland zou zijn gekomen als de mvv-aanvraag destijds zou zijn ingewilligd. [7] De stelling van eiseres dat niet elke relatie betekent dat sprake is van het vormen van een eigen gezin, slaagt niet. Na het sluiten van het huwelijk had eiseres de intentie om naar Nederland te vertrekken en te gaan samenwonen om een eigen gezin te stichten. Het betoog van eiseres dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat eiseres door haar vertrek naar Turkije een stap naar zelfstandigheid heeft gezet en de minister een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd [8] , slaagt niet. De minister heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de stap naar zelfstandigheid is gezet door het aangaan van het huwelijk.
Is er sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent?
6. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent heeft aangenomen. Eiseres wijst er in de eerste plaats op dat de minister deze beoordeling strikter lijkt in te vullen dan het EHRM voorschrijft. Eiseres stelt dat de exclusiviteit van de afhankelijkheid niet bepalend mag zijn voor de vraag of een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Het moet gaan om bijkomende elementen die duiden op (emotionele) banden die meer dan gebruikelijk zijn. [9] Verder stelt eiseres dat referent haar altijd financieel en emotioneel heeft ondersteund. Dat de financiële steun op afstand kan worden ingevuld, doet niet af aan het bestaan van de feitelijke financiële afhankelijkheid. Eiseres betoogt verder dat zij als alleenstaande vrouw in een voor haar onbekend land extra kwetsbaar is en vanwege haar emotionele gesteldheid afhankelijk is van de dagelijkse contacten met haar ouders. Hieruit volgt volgens eiseres (ook) een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De minister stelt daarom ten onrechte dat deze ondersteuning ook op afstand kan plaatsvinden. Verder betoogt eiseres dat de medische stukken die zien op de ouders van eiseres niet zijn aangeleverd om aan te tonen dat noodzakelijke onderlinge verzorging zou moeten plaatsvinden, maar dat sprake is van een dusdanige emotionele band dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. Tot slot wijst eiseres erop dat de minister ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de binding met Nederland een rol speelt bij de vraag of sprake is van meer dan normale emotionele banden.
6.1.
Wanneer geen geslaagd beroep kan worden gedaan op het jongvolwassenenbeleid, neemt de minister familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige kinderen en hun ouders aan als sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [10] Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. Het gaat dus niet alleen om de vraag of de relatie in emotioneel opzicht uitstijgt boven dat wat tussen volwassen familieleden gebruikelijk is. De minister moet een beoordeling maken van de vraag of bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Elementen zoals samenwoning, de mate van financiële en emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling hiervan relevant zijn. Het is aan de vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de minister om te beoordelen of daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de minister gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [11]
6.2.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de minister heeft overwogen dat tussen eiseres en referent (onder meer) niet is gebleken van een afhankelijkheid op emotioneel, financieel en medisch gebied en hierbij alle relevante feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Deze beoordeling is in lijn met het hiervoor geschetste toetsingskader. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat de minister een verkeerd toetsingskader zou hebben gehanteerd. De minister heeft zich vervolgens deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat en waarom de aangedragen feiten en omstandigheden, ook als deze in onderlinge samenhang worden gezien, niet leiden tot de conclusie dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De minister heeft niet ten onrechte bij de beoordeling betrokken dat eiseres de gestelde financiële afhankelijkheid onvoldoende heeft onderbouwd, omdat niet is gebleken dat referent daadwerkelijk geld overmaakt naar eiseres. Bovendien kan de financiële ondersteuning op afstand plaatsvinden en vanuit Nederland worden voortgezet. Ten aanzien van de emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referent heeft de minister de conclusie kunnen trekken dat niet is gebleken van een zeer bijzondere emotionele band die het gebruikelijke overstijgt. Het hebben van dagelijks contact en het verblijven in een onbekend land gaat niet verder dan het gebruikelijke tussen een dochter en ouder en eiseres heeft niet geconcretiseerd hoe deze omstandigheden in haar geval moeten zorgen voor een emotionele band die verder gaat dan het gebruikelijke waaruit de door haar gestelde meer dan gebruikelijke emotionele band uit bestaat. Bovendien is gebleken dat eiseres steun ontvangt van haar buren. [12] Het is niet gebleken dat zij geen emotionele steun kunnen bieden. Wat betreft de medische situatie heeft de minister op grond van de overgelegde medische stukken zich op het standpunt kunnen stellen dat er weliswaar medische klachten zijn, maar hieruit blijkt echter niet dat deze klachten zijn ontstaan door het gemis van eiseres en referent en dat eiseres daardoor exclusief afhankelijk is van referent. De minister heeft hierbij niet ten onrechte betrokken dat referent tijdens het gehoor heeft verklaard dat de klachten van eiseres inmiddels zijn verholpen. [13] Dat de band tussen eiseres en referent sterk is, is invoelbaar. De toetsingsmaatstaf is echter of bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan en de band het gebruikelijke tussen een kind en ouders overstijgt. Daarvan is niet gebleken. Tot slot heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de binding met Nederland een rol kan spelen bij de beoordeling of sprake is van meer dan gebruikelijke emotionele banden. Eiseres is nog nooit in Nederland geweest, is niet bekend met de cultuur en spreekt de taal niet.
Had de minister de belangenafweging in het nadeel van eiseres kunnen laten vallen?
7. Het betoog van eiseres dat de minister de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen [14] , slaagt niet. De minister heeft zich, zoals hiervoor is overwogen, gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In dat geval is een belangenafweging niet vereist. [15]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiseres krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Eiseres wijst ter onderbouwing op WI 2020/16.
3.Eiseres wijst ter onderbouwing op ABRvS 23 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2863.
4.Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.WI 2020/16.
6.ABRvS 9 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3067 en ABRvS 10 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2671.
7.Rapport hoorzitting, p. 5.
8.ABRvS 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
9.Eiseres wijst ter onderbouwing op Rb Den Haag, 1 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9484.
10.Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
11.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
12.Rapport gehoor, p. 6-7.
13.Rapport gehoor, p. 8.
14.Eiseres wijst ter onderbouwing op EHRM 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599 (
15.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.