ECLI:NL:RVS:2020:2671

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
202003748/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 juni 2020 een aanvraag van een Syrische vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf had goedgekeurd. De vreemdeling, geboren in 1988, had een nareisaanvraag ingediend om bij haar vader in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris had deze aanvraag op 25 oktober 2018 afgewezen, en het bezwaar van de vreemdeling tegen deze afwijzing werd op 3 juli 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdeling terecht een nareisaanvraag heeft ingediend. De staatssecretaris betoogde dat de vreemdeling ten tijde van het vertrek van haar vader al niet meer feitelijk tot zijn gezin behoorde, omdat zij toen al getrouwd was. De Raad van State bevestigt dat een eenmaal verbroken gezinsband niet kan worden hersteld en dat de vreemdeling daarom niet als gezinslid kan worden beschouwd onder de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris kan de vreemdeling doorverwijzen naar de reguliere procedure voor gezinshereniging.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 10 november 2020.

Uitspraak

202003748/1/V1.
Datum uitspraak: 10 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 3 juni 2020 in zaak nr. 19/5846 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    De Syrische vreemdeling is geboren op [geboortedatum] 1988. Zij beoogt via nareis verblijf bij referent, haar vader. Hij heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vreemdeling is samen met haar ouders, broer en zus naar Turkije gevlucht. Daar is zij getrouwd en uit dit huwelijk is een kind geboren. Naar gesteld, verblijft zij op dit moment alleen met haar dochter in Turkije, omdat haar echtgenoot onderweg naar familie in Aleppo, Syrië, door de Syrische autoriteiten is opgepakt. Haar moeder, broer en zus verblijven inmiddels in Nederland.
3.    De staatssecretaris klaagt in de twee grieven terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdeling terecht een nareisaanvraag heeft ingediend en dat hij daarom in dit kader en met inachtneming van artikel 7 van het EU Handvest en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn inhoudelijk moet beoordelen of zij zodanig afhankelijk is van referent, haar vader, dat zij feitelijk tot zijn gezin behoort. De vreemdeling is vóór het vertrek van referent getrouwd. De staatssecretaris betoogt - onder verwijzing naar artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, zoals nader uitgewerkt in paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 - terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling ten tijde van het vertrek van referent al niet langer feitelijk tot zijn gezin behoorde, omdat zij toen al was getrouwd. Zoals de staatssecretaris terecht aanvoert, kan een eenmaal verbroken gezinsband niet worden hersteld (zie de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3067, onder 5.1). De vreemdeling is geen gezinslid als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en - omdat zij niet meer feitelijk tot het gezin van referent behoort - ook niet als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Beide vaststellingen behoeven geen inhoudelijke beoordeling. De staatssecretaris kan de vreemdeling daarom, zoals hij in het besluit van 3 juli 2019 heeft gedaan, doorverwijzen naar de reguliere procedure voor de inhoudelijke behandeling van haar verzoek om gezinshereniging (zie de uitspraken van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:980, onder 10, en 31 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:329, onder 5).
4.    De staatssecretaris klaagt in de tweede grief verder terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond is. De staatssecretaris mag krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van horen afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Dat doet zich hier voor, gelet op het voorgaande.
5.    De grieven slagen.
6.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 3 juni 2020 in zaak nr. 19/5846;
III.    verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2020
282-861.
BIJLAGE - Wettelijk kader
EU Handvest
Artikel 7
Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.
Gezinsherenigingsrichtlijn (PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71)
Artikel 17
In geval van afwijzing van een verzoek, intrekking of niet-verlenging van een verblijfstitel, alsmede in geval van een verwijderingsmaatregel tegen de gezinshereniger of leden van diens gezin houden de lidstaten terdege rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in de lidstaat, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 29
[…]
2 Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin;
[…]
Vreemdelingencirculaire 2000 (C)
Paragraaf C2/4.1
[…]
Feitelijke gezinsband
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen […] feitelijk behoren tot het gezin van de referent. […] De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen […] op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. […] Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in B7/3.2.1. Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:
[…]
Meerderjarige kinderen
Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent moet hebben behoord en die feitelijke gezinsband niet verbroken is.
Voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s).
In het geval dat het meerderjarige kind jongvolwassen is, neemt de IND gezinsleven aan zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). […]
Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:
- het kind woont zelfstandig;
- het kind voorziet in eigen onderhoud;
- het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
- het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Deze contra-indicaties zullen per individueel geval beoordeeld worden. Conclusie van de beoordeling kan zijn dat op het moment van vertrek van de referent het meerderjarig kind niet feitelijk behoorde tot het gezin. […]