ECLI:NL:RBDHA:2022:9484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
NL21.14862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie tussen moeder en meerderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Jemenitische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om als familie- of gezinslid in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen op 9 maart 2021, en het bezwaar daartegen werd op 13 september 2021 ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar zoon, die in Nederland woont, en dat zij emotioneel en financieel afhankelijk van hem was. Tijdens de zitting op 13 juni 2022 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een bijzondere afhankelijkheid die de gebruikelijke banden tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiseres, waaronder haar emotionele en financiële afhankelijkheid, onvoldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van bijkomende elementen van afhankelijkheid zoals vereist door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had besloten de aanvraag af te wijzen en dat er geen schending van de hoorplicht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een mvv [1] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Referent is verschenen, bijgestaan door een tolk, M. Chaker. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1967 een heeft de Jemenitische nationaliteit. Eiseres wil verblijf bij haar zoon [A] (referent). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet is gebleken dat de band tussen eiseres en haar zoon de gebruikelijke banden tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent. Referent heeft tot zijn vertrek naar Saudi-Arabië met eiseres in één huis gewoond. Hij draagt nog steeds de financiële zorg voor eiseres. Uit het overgelegde stuk [2] blijkt dat eiseres geen andere kinderen meer heeft in Jemen die voor haar kunnen zorgen, referent is de enige. Eiseres is daarom emotioneel afhankelijk van referent. Ook is eiseres door haar medische problemen afhankelijk van referent. Zij kan zichzelf niet staande houden in Jemen. Verder voert eiseres aan dat zij geen sterke banden heeft met haar land van herkomst. Er is ook geen alternatieve mogelijkheid om zich buiten Nederland te vestigen. Deze bijzondere feiten en omstandigheden maken eiseres hierin uniek en onderscheidend. Zij dient daarom vrijgesteld te worden van het mvv-vereiste. Tot slot is eiseres ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank overweegt vooraf dat de beroepsgronden grotendeels een herhaling van de gronden in bezwaar zijn. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van bezwaargronden kan de rechtbank niet afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding dat besluit te vernietigen.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
4. Uit de jurisprudentie van het EHRM [3] volgt dat bij relaties tussen meerderjarige kinderen en hun ouder(s) voor het aannemen van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [4] sprake dient te zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (“additional elements of dependency”). [5] De vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid is een vraag van feitelijke aard en de beantwoording van die vraag is afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen volgens het EHRM de volgende aspecten relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële betrokkenheid, de mate van emotionele afhankelijkheid en de gezondheid van betrokkene. Deze elementen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Als er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, kan er ook geen sprake zijn van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aangetoond dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Dat eiseres en referent voorheen hebben samengewoond is op zichzelf onvoldoende grond om aan te nemen dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheid die uitstijgt boven de gebruikelijke banden tussen een moeder en haar meerderjarige kind. Bovendien verblijft referent sinds 2010 al niet meer bij zijn moeder in Jemen en niet is gebleken dat eiseres zich sindsdien niet voldoende staande heeft kunnen houden. Verder legt het betoog van referent dat hij financieel bijdraagt aan eiseres onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij komt dat slechts twee transacties, van 1 februari en 2 maart 2021 zijn overgelegd en deze overschrijvingen ook vanuit Nederland kunnen blijven plaatsvinden. Van financiële afhankelijkheid is daarom niet gebleken. Van emotionele afhankelijkheid is evenmin gebleken. Uit het overgelegde stuk van de rechtbank van Zuid Oost Amana volgt slechts dat eiseres heeft gesteld dat referent haar ondersteunt en dat zij geen andere kinderen heeft wonen in Jemen. Dit heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Ook blijkt dit niet uit de brief van het ziekenhuis. Hierin staat vermeld dat eiseres lijdt aan een psychische stoornis en dat haar wordt geadviseerd periodiek te worden gezien door de bevoegde arts. Hieruit volgt niet dat zij niet zelfstandig kan functioneren en zorg nodig heeft, en voor zover zij dat nodig zou hebben, daarvoor enkel afhankelijk is van referent. Ook is niet gebleken dat er geen andere familieleden of derden zijn die haar, eventueel op afstand, van de benodigde hulp zouden kunnen voorzien.
4.2.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent niet is aangetoond. Nu er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, wordt aan de bespreking van het betoog dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Jemen uit te oefenen, niet toegekomen.
Hoorplicht
5. De beroepsgrond dat de hoorplicht is geschonden faalt. Verweerder heeft op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen afzien van horen nu er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit dan het primaire besluit.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Het document van de rechtbank van Zuid Oost Amana, nr. 211 van 3 oktober 2020.
3.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie onder meer de uitspraak van het EHRM van 12 juni 2010, zaaknummer 47486/06 (A.W. Khan tegen Verenigd Koninkrijk) en de uitspraak van het EHRM van 17 april 2012, zaaknummer 1598/06 (Kopf en Liberda tegen Oostenrijk).