ECLI:NL:RBDHA:2024:17091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.30542, NL24.30544, NL24.30546, NL24.30548, NL24.30550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Kazachse eisers en de verantwoordelijkheid van Tsjechië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in vijf afzonderlijke asielzaken van Kazachse eisers. De eisers, die op 3 maart 2024 asiel hebben aangevraagd in Nederland, zijn het niet eens met de besluiten van de minister van Asiel en Migratie, die hun aanvragen niet in behandeling heeft genomen op grond van de Dublinverordening. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de eisers de behandeling van hun beroepen in Nederland mogen afwachten. Tijdens de zitting op 10 oktober 2024 zijn de eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en heeft de verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de bestreden besluiten beoordeeld en geconcludeerd dat de autoriteiten van Tsjechië verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvragen, aangezien eisers eerder in Tsjechië asiel hebben aangevraagd. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast, wat inhoudt dat men ervan uit mag gaan dat andere EU-lidstaten zich aan de Europese afspraken houden. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er in Tsjechië sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister van Asiel en Migratie niet verplicht was om de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen, en dat de belangen van de minderjarige kinderen voldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven en eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.30542, NL24.30544, NL24.30546, NL24.30548, NL24.30550

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser 1, v-nummer: [V-nummer 1]

[eiseres 1], eiseres 1, v-nummer: [V-nummer 2] , mede namens hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
[eiseres 2], eiseres 2, [V-nummer 3]
[eiser 2], eiser 2, v-nummer: [V-nummer 4]
[eiser 3], eiser 3, v-nummer: [V-nummer 5]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Inleiding

In vijf afzonderlijke besluiten van 2 augustus 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen omdat Tsjechië daarvoor verantwoordelijk is.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
In de uitspraak van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13923, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats bepaald dat eisers de behandeling van de beroepen in Nederland mogen afwachten.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 oktober 2024 op een zitting behandeld. Eiser 1, eiseres 1 en eiser 3 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedag 1] 1972, [geboortedag 2] 1981, [geboortedag 3] 2008, [geboortedag 4] 2006 en [geboortedag 5] 2003 en hebben de Kazachse nationaliteit. Zij hebben op 3 maart 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. In de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Tsjechië verantwoordelijk voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvragen van eisers. Uit het Eurodac-systeem is namelijk gebleken dat eisers eerder in Tsjechië asiel hebben aangevraagd. In dit systeem registreren de lidstaten van de Europese Unie aan de hand van vingerafdrukken onder meer waar een vreemdeling asiel heeft aangevraagd. Verweerder heeft de autoriteiten van Tsjechië gevraagd om eisers terug te nemen. Dit verzoek is op 17 april 2024 door Tsjechië geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij voeren aan dat zij tijdens een eerder verblijf in Tsjechië tot twee keer toe geen asielvergunning hebben gekregen. Volgens eisers komt dit omdat zij moslim zijn. Daarom vrezen zij dat zij na overdracht aan Tsjechië zonder inhoudelijke behandeling van hun asielaanvragen zullen worden uitgezet naar Kazachstan. Daar stellen zij echter gevaar te lopen, omdat eiser door de Kazachse inlichtingendienst ten onrechte is aangemerkt als extremist. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers diverse documenten overgelegd. Ook voeren eisers aan dat zij in Tsjechië niet goed behandeld zijn en dat zij op een bepaald moment op straat zijn gezet. Ten slotte voeren eisers aan dat verweerder onvoldoende acht heeft geslagen op de belangen van de minderjarige kinderen. Hierbij verwijzen eisers naar artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
4. Verweerder heeft tijdens de zitting op de beroepsgronden gereageerd. Volgens verweerder mag ervan uit worden gegaan dat Tsjechië eisers correct zal behandelen. Daarbij wijst verweerder erop dat eisers volgens hun eigen verklaringen in Tsjechië opvang hebben genoten totdat de asielaanvragen werden afgewezen en dat zij toegang hadden tot de rechter. Verder is het volgens verweerder in het belang van de minderjarige kinderen om met hun ouders mee te reizen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Als uitgangspunt geldt dat ten aanzien van Tsjechië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de lidstaten van de Europese Unie ervan uit mogen gaan dat de andere lidstaten zich aan de Europese afspraken houden, waaronder die over de behandeling van asielzoekers. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit ook geoordeeld in haar uitspraak van 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4361. De uitspraken van rechtbanken die daarna zijn verschenen, liggen in dezelfde lijn.
6. Dit is pas anders als blijkt dat er in de betreffende lidstaat sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Dit staat in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Het ligt allereerst op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dergelijke tekortkomingen er zijn. Daarbij moet worden beoordeeld welke situatie de vreemdeling na overdracht op grond van de Dublinverordening te verwachten heeft, en dus niet de situatie waarin hij zich bevond toen hij het grondgebied van die lidstaat aanvankelijk betrad. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024 in de zaak X. tegen Nederland, ECLI:EU:C:2024:195.
7. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er in Tsjechië sprake is van systematische tekortkomingen. Zij hebben namelijk niet met stukken of anderszins onderbouwd dat vreemdelingen die op grond van de Dublinverordening worden overgedragen aan Tsjechië stelselmatig niet goed worden behandeld. De door eisers overgelegde stukken zien op de situatie in Kazachstan, maar die staat in deze zaak niet ter beoordeling. De eerdere ervaringen van eisers in Tsjechië zijn onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. Niet alleen hadden eisers toegang tot opvangvoorzieningen en hadden zij de mogelijkheid om naar de rechter te stappen, bovendien verbleven eisers toen niet op grond van de Dublinverordening in Tsjechië.
8. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag verweerder een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen. Verweerder beoordeelt dan of uit de persoonlijke feiten en omstandigheden van de vreemdeling moet worden afgeleid dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Dit is een bevoegdheid waarvan verweerder terughoudend gebruik maakt. Dat volgt uit onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank moet daarom op dit onderdeel terughoudend toetsen. De enkele stelling van eisers dat moslims in Tsjechië worden achtergesteld, heeft voor verweerder geen aanleiding hoeven zijn om deze bevoegdheid toe te passen.
9. Bij het opstellen van de Dublinverordening is rekening gehouden met het IVRK. Dit volgt uit punt 13 van de considerans van de Dublinverordening en uit de rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2727. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de factoren die genoemd staan in artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat gedaan. Eisers hebben in de beroepsgronden niet concreet gemaakt wat verweerder meer of anders had moeten doen. Tijdens de zitting hebben eisers nog gesteld dat verweerder bij Tsjechië de garantie had moeten vragen dat de minderjarige kinderen samen met eisers zullen worden opgevangen. Hier is echter geen aanleiding voor, aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat eisers na overdracht aan Tsjechië niet in aanmerking zullen komen voor opvang (zie ook rechtsoverweging 7) of dat kinderen die op grond van de Dublinverordening worden overgedragen in Tsjechië gescheiden van hun ouders worden opgevangen.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. De bestreden besluiten blijven in stand. Eisers krijgen dan ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 oktober 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.