ECLI:NL:RBDHA:2024:13923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30543, NL24.30545, NL24.30547, NL24.30549 en NL24.30551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaken met betrekking tot Dublinverordening

Op 30 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in vijf asielzaken waarbij verzoekers, bestaande uit meerdere minderjarigen en hun ouders, een voorlopige voorziening hebben gevraagd. De verzoekers waren het niet eens met de besluiten van de minister van Asiel en Migratie, die hun asielaanvragen niet in behandeling had genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Tsjechië verantwoordelijk zou zijn voor hun aanvragen. De verzoekers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om te beslissen dat zij niet uit Nederland verwijderd mochten worden totdat er op hun beroepen was beslist.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat het belang van de verzoekers om aanwezig te zijn bij de behandeling van hun beroepen zwaarder weegt dan het belang van de verweerder om hen eerder over te dragen. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de uiterste overdrachtstermijn op 17 oktober 2024 afloopt en dat de verzoekers de gelegenheid moeten krijgen om hun beroepen nader te onderbouwen zonder het risico van verwijdering. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister van Asiel en Migratie veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 875.

De uitspraak is gedaan buiten zitting op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht, en is openbaar gemaakt via de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak buiten zitting

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.30543, NL24.30545, NL24.30547, NL24.30549 en NL24.30551
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[verzoeker 1], verzoeker 1, v-nummer: [V-nummer 1]
[verzoekster 1], verzoekster 1, v-nummer: [V-nummer 2] , mede namens hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
[verzoekster 2], verzoekster 2, [V-nummer 3]
[verzoeker 2], verzoeker 2, v-nummer: [V-nummer 4]
[verzoeker 3], verzoeker 3, v-nummer: [V-nummer 5] hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

In vijf afzonderlijke besluiten van 2 augustus 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van verzoekers niet in behandeling genomen omdat Tsjechië daarvoor verantwoordelijk is.
Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat zij niet uit Nederland worden verwijderd voordat er op de beroepen is beslist.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter verzocht om de verzoeken om een voorlopige voorziening met voorrang te behandelen. Verzoekers hebben hierop gereageerd.
De voorzieningenrechter doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. De asielaanvragen van verzoekers zijn niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat een andere Europese lidstaat daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Deze verordening stelt een uiterste termijn waarbinnen verzoekers dienen te worden overgedragen aan de ontvangende lidstaat. In het geval van verzoekers loopt deze uiterste termijn op 17 oktober 2024 af. Verweerder heeft meegedeeld zes weken nodig te hebben om de overdracht goed voor te kunnen bereiden. Gelet hierop bestaat aanleiding om vanwege onverwijlde spoed op de verzoeken te beslissen zonder een zitting te houden.
3. Verzoekers hebben meegedeeld zich te verzetten tegen behandeling van de verzoeken voorafgaand aan de behandeling van de beroepen, die op een zitting van
10 oktober 2024 zijn geagendeerd. Ook hebben verzoekers meegedeeld zich te verzetten tegen het treffen van een ordemaatregel. Verzoekers voeren aan dat zij de verzoeken en de samenhangende beroepen nader schriftelijk en mondeling willen toelichten. Ook voeren zij aan dat de uiterste termijn in het gedrang komt doordat verweerder niet voortvarend genoeg op de asielaanvragen heeft beslist.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4. Verzoekers hebben de verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend om de behandeling van de beroepen in Nederland te mogen afwachten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekers om bij de behandeling van de beroepen aanwezig te zijn zwaarder dan het belang van verweerder om verzoekers daarvóór al over te dragen. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel de verzoeken om een voorlopige voorziening toewijzen op de hierna te melden wijze. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat de beroepen op relatief korte termijn, te weten op 10 oktober 2024, op zitting zullen worden behandeld en de uiterste overdrachtstermijn ten gevolge van deze uitspraak wordt gestuit.
5. Gelet op deze ordemaatregel worden verzoekers ook in de gelegenheid gesteld om de beroepen nader te onderbouwen zonder dat zij met verwijdering uit Nederland worden bedreigd.
6. De omstandigheid dat verweerder voortvarender op de asielaanvragen had kunnen beslissen, zodat de uiterste overdrachtstermijn nog niet in gedrang zou zijn geweest, laat onverlet dat de situatie thans zodanig is dat ordentelijke behandeling van de beroepen op de geagendeerde zitting zinledig zou worden als er geen ordemaatregel zou worden getroffen.
7. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van de verzoeken aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op van € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van vijf samenhangende verzoekschriften met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe in die zin dat de bestreden besluiten worden geschorst en dat verzoekers de behandeling van hun beroepen (NL24.30542, NL24.30544, NL24.30546, NL24.30548 en NL24.30550) in
Nederland mogen afwachten;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 30 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.