Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
Rechtbank Den Haag
Op 30 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in vijf asielzaken waarbij verzoekers, bestaande uit meerdere minderjarigen en hun ouders, een voorlopige voorziening hebben gevraagd. De verzoekers waren het niet eens met de besluiten van de minister van Asiel en Migratie, die hun asielaanvragen niet in behandeling had genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Tsjechië verantwoordelijk zou zijn voor hun aanvragen. De verzoekers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om te beslissen dat zij niet uit Nederland verwijderd mochten worden totdat er op hun beroepen was beslist.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat het belang van de verzoekers om aanwezig te zijn bij de behandeling van hun beroepen zwaarder weegt dan het belang van de verweerder om hen eerder over te dragen. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de uiterste overdrachtstermijn op 17 oktober 2024 afloopt en dat de verzoekers de gelegenheid moeten krijgen om hun beroepen nader te onderbouwen zonder het risico van verwijdering. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister van Asiel en Migratie veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 875.
De uitspraak is gedaan buiten zitting op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht, en is openbaar gemaakt via de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.