ECLI:NL:RBDHA:2024:16879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/660703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een woning na beëindiging van een affectieve relatie tussen informeel samenwonenden

In deze zaak vorderen de man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad, de verdeling van een gezamenlijk aangekochte woning na het beëindigen van hun relatie. De vrouw heeft de woning verlaten en wenst dat deze aan een derde wordt verkocht, terwijl de man de woning zelf wil overnemen. De rechtbank oordeelt dat de man de kans krijgt om de woning over te nemen, maar als dat niet lukt, moet de woning aan een derde worden verkocht. Daarnaast vorderen beide partijen verschillende vergoedingen van elkaar. De rechtbank wijst een deel van de vorderingen van de man toe, maar wijst de vorderingen van de vrouw af, omdat er onvoldoende grondslag is voor de gevorderde verbruiksvergoeding en teruggave van goederen. De rechtbank benadrukt dat partijen als informeel samenwonenden niet dezelfde rechten en plichten hebben als gehuwden of geregistreerde partners. De rechtbank bepaalt dat de man de woning kan overnemen, mits hij kan aantonen dat hij in staat is om de hypotheekschuld over te nemen. Indien dit niet lukt, zal de woning verkocht worden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/660703 / HA ZA 24-107
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[de vrouw]te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. A. Neermawatie Nandoe te Rijswijk,
tegen
[de man]te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag.

1.Waar gaat het over

1.1.
Tijdens hun relatie hebben partijen gezamenlijk een woning gekocht. Na het einde van de relatie heeft de vrouw de woning verlaten. Beide partijen vorderen verdeling van de woning, waarbij de man de woning toebedeeld wenst te krijgen terwijl de vrouw wenst dat de woning aan een derde wordt verkocht waarna de opbrengst wordt verdeeld. De rechtbank oordeelt dat de man de kans krijgt de woning over te nemen en als dat niet lukt, dat de woning dan aan een derde dient te worden verkocht.
Partijen hebben ook over en weer betaling gevorderd van verschillende vergoedingen. In dat kader is van belang dat sprake was van “informeel samenwonenden”. Een deel van de door de man gevorderde vergoedingen wordt toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 januari 2024, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in reconventie van 20 maart 2024, met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 1 mei 2024;
  • het tussenvonnis van 22 mei 2024, waarbij mondelinge behandeling is bevolen;
  • een akte namens de vrouw van 2 juli 2024, met productie 6;
  • een akte namens de man van 8 juli 2024, met productie 13.
2.2.
Op 12 juli 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
2.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van dit vonnis bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben vanaf januari 2019 tot en met 30 juni 2022 een affectieve relatie gehad. Zij hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten en ze zijn geen geregistreerd partnerschap aangegaan.
3.2.
Op 27 januari 2021 hebben partijen samen het appartement met bijbehorende parkeerplaats aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaatsnaam] (hierna: de woning) gekocht voor een bedrag van € 308.000,00. De akte van levering is op 25 maart 2021 gepasseerd.
3.3.
Voor de financiering van de woning hebben partijen op 17 februari 2021 een hypothecaire geldlening afgesloten van € 300.000,00. In verband met de koop van de woning hebben partijen twee overlijdensrisicoverzekeringen afgesloten.
3.4.
Op 30 juni 2022 heeft de vrouw de woning verlaten, waarna zij enkele dagen later een deel van haar spullen uit de woning heeft opgehaald. De man is sindsdien in de woning blijven wonen.
3.5.
Op 20 januari 2023 is uit de inmiddels verbroken relatie een dochter geboren, die bij de vrouw woont.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De vrouw vordert - samengevat - bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I de woning wordt verdeeld conform het bepaalde onder randnummer 34a tot en met l van de dagvaarding;
II indien de man niet binnen vijf dagen na een daartoe strekkend verzoek zijn medewerking verleent aan de gevorderde verdeling, dit vonnis in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst met de makelaar of de notariële akte van levering, waaruit de wilsverklaring van de man blijkt van de opdracht tot bemiddeling, de verkoop en de levering van de woning;
III de opbrengst van de woning minus de hypotheek en kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning, vermeerderd met de opbrengsten van de aan de woning gekoppelde polis bij helfte wordt verdeeld. Voordat dit bedrag bij helfte wordt verdeeld komt hier op het aandeel van de vrouw een verbruiksvergoeding toe van € 21.342,19 voor door haar aangeschafte goederen;
IV de gebruikerslasten vanaf 30 juni 2022 volledig ten laste komen van de man en het aandeel van de vrouw in die kosten wordt verrekend met haar recht op een gebruiksvergoeding;
V de goederen, zoals opgenomen in productie 5 bij de dagvaarding, aan de vrouw worden toebedeeld en dat deze aan haar worden teruggegeven binnen veertien dagen na de mondelinge behandeling, dan wel dat zij deze uit de woning ophaalt en dat de man bij beschadiging dan wel zoekraken van deze goederen de nominale waarde aan haar vergoedt;
VI de man wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.
4.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij niet gedwongen kan worden tegen haar wil in deelgenoot te blijven in de gemeenschap, zodat de woning verdeeld moet worden. Daarnaast heeft de man vanaf 30 juni 2022 alleen het woongenot van de woning gehad, terwijl ook de vrouw daar het recht op heeft. Voor de door de vrouw aangeschafte goederen ter waarde van € 21.342,19 zou de man een verbruiksvergoeding moeten betalen en bovendien wenst de vrouw deze goederen - voor zover mogelijk - terug. Voorts dient de man vanaf 30 juni 2022 de volledige gebruikerslasten te dragen.
4.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
De man vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I een makelaar in gezamenlijke opdracht van partijen een bindende taxatie uitvoert om de actuele waarde van de woning te bepalen binnen drie weken na dit vonnis en dat beide partijen (zonder derden) aanwezig zijn bij de taxatie;
II de man vervolgens drie maanden de tijd krijgt aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen, bij gebreke waarvan de woning door dezelfde makelaar binnen twee weken daarna ter verkoop wordt aangeboden, waarbij partijen de adviezen van de makelaar opvolgen;
III alle eigenaarslasten voor de helft door partijen worden gedragen tot het moment waarop de woning aan de man of een derde wordt geleverd;
IV de man, ten aanzien van de door hem betaalde hypotheekaflossingen, een vordering op de vrouw heeft ter hoogte van € 12.420,62, te vermeerderen met de aflossingen tot het moment waarop de woning aan de man of een derde wordt geleverd;
V de man, ten aanzien van de door hem betaalde premie overlijdensrisicoverzekering, een vordering op de vrouw heeft ter hoogte van € 205,65;
VI de man, ten aanzien van de door hem betaalde gemeentelijke belastingen, een vordering op de vrouw heeft ter hoogte van € 648,80, te vermeerderen met de helft van de belastingen tot het moment waarop de woning aan de man of een derde wordt geleverd;
VII de man, ten aanzien van de door hem betaalde regionale belastingen, een vordering op de vrouw heeft ter hoogte van € 328,26, te vermeerderen met de helft van de belastingen tot het moment waarop de woning aan de man of een derde wordt geleverd;
VIII de man, ten aanzien van de door hem betaalde bijdrage VvE, een vordering op de vrouw heeft ter hoogte van € 2.319,08, te vermeerderen met de helft van de bijdragen tot het moment waarop de woning aan de man of een derde wordt geleverd;
IX de man, ten aanzien van de door hem betaalde bijdrage van de carport, een vordering op de vrouw heeft ter hoogte van 205,65, te vermeerderen met de helft van de bijdragen tot het moment waarop de woning aan de man of een derde wordt geleverd;
X de man een vordering op de vrouw heeft van € 11.145,63, zijnde de helft van de inleg die hij meer betaald heeft aan de woning;
XI de feitelijke verdeling van de gezamenlijk aangeschafte inboedel heeft te gelden als de definitieve verdeling zonder verdere verrekening;
XII de vrouw de goederen krijgt zoals in productie 4 bij de conclusie van antwoord is aangegeven;
XIII de verdeling en verrekening worden vastgesteld zoals de rechtbank die redelijk acht;
XIV partijen met inachtneming van het voorafgaande niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar finale kwijting verlenen.
4.6.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat partijen gezamenlijk eigenaar van de woning zijn en zij ieder voor de helft draagplichtig en verantwoordelijk zijn voor de woonlasten en het onderhoud. De overwaarde van de woning komt mede tot stand door het onderhoud en betaling van de hypotheeklasten door de man. De vrouw maakt aanspraak op de helft van de overwaarde en zal daarom ook de helft van de eigenaarslasten moeten voldoen.
4.7.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Inleiding
5.1.
Deze zaak gaat in de kern over de afwikkeling van de vermogensrechtelijke verhouding tussen de vrouw en de man na het einde van de relatie van partijen. Nu de vorderingen van partijen met elkaar samenhangen, worden de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk beoordeeld.
5.2.
De rechtbank zal eerst overgaan tot de verdeling van de woning. Daarna worden de overige vorderingen van de vrouw en de man beoordeeld.
Verdeling van de woning
5.3.
De vrouw stelt dat zij niet langer gedwongen kan worden tegen haar wil in deelgenoot te blijven van de gemeenschap. Zij gaat ervan uit dat de man financieel niet in staat is de woning te kopen en wil dat de woning daarom aan een derde wordt verkocht.
5.4.
De man voert aan wel in staat te zijn de woning te kopen en wil daartoe de mogelijkheid krijgen.
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en dat tussen partijen sprake is van een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW (Burgerlijk Wetboek). De wet bepaalt dat niemand ongewild in een gemeenschap hoeft te blijven. Partijen zijn het erover eens dat de woning verdeeld moet worden. Wat partijen verdeeld houdt is de wijze waarop hier uitvoering aan moet worden gegeven en met name of de man nog een mogelijkheid moet krijgen de woning toebedeeld te krijgen.
5.6.
Gebruikelijk is dat als één van de deelgenoten in de gezamenlijke woning wil blijven wonen, die partij de mogelijkheid krijgt de woning te verkrijgen. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de man niet in staat is haar uit te kopen. Dit staat dus niet op voorhand vast. De rechtbank zal de man daarom de mogelijkheid geven de woning over te nemen. Als de man niet de benodigde financiering kan krijgen, zal de woning worden verkocht aan een derde, waarna de opbrengst wordt verdeeld zoals in dit vonnis wordt bepaald. Ter zitting heeft de man ‘ [de makelaar] ’ te Den Haag (hierna: de makelaar) genoemd als mogelijke taxateur/makelaar. Deze optie is door de vrouw niet weersproken. De rechtbank bepaalt dat deze makelaar de nodige werkzaamheden voor de taxatie en eventuele overige verkoopwerkzaamheden zal uitvoeren. Verder bepaalt de rechtbank dat, vanwege de onderlinge verstandhouding tussen de man de vrouw, geen van de partijen aanwezig zal zijn bij de taxatie. Het is aan de man met de taxateur af te stemmen hoe de taxatie praktisch geregeld kan worden. De kosten voor de taxatie dienen door partijen gelijk gedragen te worden. Ditzelfde geldt voor alle verkoopkosten bij een eventuele verkoop aan een derde. Indien de man de woning koopt, dienen de overdrachtskosten voor zijn rekening te komen. In het dictum zullen de precieze voorwaarden voor de verdeling van de woning worden uiteengezet.
5.7.
De rechtbank gaat ervan uit dat de man, indien dit aan orde is, zijn volledige medewerking zal verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. De vordering onder II in conventie wordt daarom afgewezen.
5.8.
Tot slot merkt de rechtbank het volgende op. De vrouw heeft primair gevorderd dat de woning verdeeld wordt op de wijze zoals is opgenomen in de dagvaarding onder randnummer 34 a tot en met l. Onder randnummer 37 vordert zij de woning subsidiair te verdelen op een wijze die de rechtbank juist acht, doch wel uitdrukkelijk nadat de man zijnerzijds de nodige inlichtingen heeft verstrekt en bescheiden heeft overgelegd, waaruit de aard en omvang van voormelde gemeenschap mede blijkt. Daarbij beroept de vrouw zich op artikel 843a Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De vrouw heeft niet duidelijk gemaakt wat zij hiermee bedoelt en dat haar niet duidelijk zou zijn waaruit de gemeenschap tussen partijen bestaat. Bovendien komt deze vordering niet terug in het petitum. De rechtbank laat dit verder buiten beschouwing.
Vorderingen tot betaling van vergoedingen
5.9.
De rechtbank stelt voorop dat partijen niet met elkaar getrouwd waren en ook geen geregistreerd partnerschap hadden. Dat betekent dat gedurende de relatie van partijen sprake was van ‘informeel samenwonenden’. In zijn arrest van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707 heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de financiële relatie tussen informeel samenwonenden niet moet worden beoordeeld analoog aan hetgeen in Boek 1 BW is bepaald voor echtgenoten of geregistreerd partners. De financiële relatie van informeel samenwonenden moet worden bepaald aan de hand van de regels van het algemeen verbintenissenrecht. Dit houdt in dat onderzocht moet worden of tussen partijen een overeenkomst bestaat die, mede in aanmerking genomen de in artikel 6:248 lid 1 BW bedoelde aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, (ook) de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving regelt (artikel 6:213 BW). Van een dergelijke overeenkomst kan sprake zijn doordat partijen met betrekking tot de vraag voor wiens rekening de kosten van hun samenleving of van specifieke uitgaven moeten komen, een schriftelijke samenlevingsovereenkomst zijn aangegaan, of uitdrukkelijk dan wel stilzwijgende afspraken hebben gemaakt. Daarnaast zou een vordering van de ene partij op de andere partij gegrond kunnen zijn op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW).
5.10.
In zijn uitspraak van 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1571 heeft de Hoge Raad nog verduidelijkt dat een eenvoudige gemeenschap geen grondslag kan vormen voor een vergoedingsrecht ter zake van ongelijke bijdragen aan de financiering van een gemeenschappelijk goed. Ook uit artikel 3:172 BW volgt geen vergoedingsrecht, indien één partij aan de financiering van de aankoop van een gemeenschappelijk goed meer heeft bijgedragen dan de andere partij. Bij artikel 3:172 BW moet het gaan om handelingen, verricht ten behoeve van onderhoud en instandhouding van het gemeenschappelijke goed. Het door een deelgenoot aangaan of aflossen van een lening ter financiering van het gemeenschappelijke goed geldt niet als een zodanige handeling.
5.11.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij met de man de (impliciete) afspraak had dat de man de kosten met betrekking tot de woning zou dragen en zijzelf de dagelijkse boodschappen zou bekostigen. De man heeft dit onvoldoende weersproken. Hij heeft niet gesteld dat er andere afspraken zijn gemaakt tussen partijen. Duidelijk is dat partijen feitelijk - in ieder geval in overwegende mate - op deze manier hebben gehandeld gedurende hun relatie. In het licht hiervan en nu de man en de vrouw geen andere grondslag hebben geduid voor hun vorderingen voor zover die zien op de periode tijdens de relatie van partijen, heeft te gelden dat er tijdens die periode geen grond is voor verrekeningen of vorderingen tussen partijen.
5.12.
Na het beëindigen van de relatie geldt die afspraak tussen de man en de vrouw niet meer. Ook is relevant dat de man vanaf dat moment het exclusieve gebruiksrecht van de woning had. Nu de vrouw als mede-eigenaar verstoken is gebleven van het gebruik van de gemeenschappelijke woning, zou er vanaf dat moment plaats kunnen zijn voor een gebruiksvergoeding. Daarbij dienen de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekking tussen de deelgenoten beheersen (artikel 3:166 lid 3 BW en artikel 6:2 BW) tot maatstaf. Tegen deze achtergrond worden de verschillende vorderingen van de vrouw en de man beoordeeld.
De lijst met goederen van de vrouw
5.13.
De vrouw stelt goederen te hebben aangeschaft met een totale waarde van € 21.342,19. Van deze goederen heeft de vrouw een lijst opgesteld, die als productie 5 bij de dagvaarding is gevoegd. Zij vordert toedeling van deze goederen aan zichzelf en een verbruiksvergoeding van de man ter hoogte van dit bedrag. De man heeft een lijst opgesteld (productie 4 bij de conclusie van antwoord) van goederen die in de woning zijn achtergebleven en door de vrouw opgehaald kunnen worden.
5.14.
De rechtbank overweegt ten eerste dat op de lijst van de vrouw niet slechts roerende zaken staan, maar ook investeringen in de woning zoals het behangen van de woning en de kosten van renovatie van de badkamer en toiletten. Daarnaast staan er verbruiksgoederen op de lijst zoals boodschappen en zijn er tevens belastingbetalingen in opgenomen. Verder is duidelijk geworden dat tijdens de relatie roerende zaken door ofwel de man ofwel de vrouw zijn gekocht die niet tot de gemeenschap zijn gaan behoren maar van de desbetreffende partij zijn.
5.15.
Voor wat betreft de roerende zaken oordeelt de rechtbank als volgt. De vrouw heeft tijdens de relatie een aantal zaken aangeschaft die zich nog in de woning bevinden. Deze zaken zijn eigendom van de vrouw en behoren haar toe, zodat van toedeling hiervan aan de vrouw geen sprake kan zijn. Ook voor de gevorderde verbruiksvergoeding is geen grondslag. Wel dienen deze zaken aan de vrouw teruggegeven te worden. De man heeft dit erkend, voor zover het de zaken betreffen die volgens hem door de vrouw opgehaald kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd welke zaken daadwerkelijk in de woning zijn achtergebleven. Slechts voor de zaken die zijn opgenomen in de lijst van de man is dit vast komen te staan. De rechtbank oordeelt daarom dat de vrouw de zaken, genoemd in productie 4 bij de conclusie van antwoord, uit de woning kan ophalen. De man heeft dit niet betwist, zodat er voor de vrouw onvoldoende belang bestaat vordering V in conventie toe te wijzen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen over de teruggave van deze zaken, eventueel met behulp van hun advocaten, een afspraak maken.
5.16.
Voor de overige punten uit de lijst van de vrouw - niet zijnde roerende zaken -bestaat geen grondslag om de gevorderde teruggave of verbruiksvergoeding toe te kennen. Teruggave is naar de aard niet mogelijk. Voor zover voor deze punten uitgaven zijn gedaan tijdens de relatie is er, zoals reeds overwogen, niet gebleken van een grondslag voor een vordering.
5.17.
Over de belastingbetalingen over de jaren 2022 en 2023 die op de lijst van de vrouw staan merkt de rechtbank nog het volgende op. De vrouw heeft hiervoor bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat de betaling over 2022 op 16 mei 2022 is gedaan en de betaling over 2023 op 22 juni 2023. Dat betekent dat de betaling over 2023 is gedaan nadat de relatie is verbroken. Uit het bankafschrift kan echter niet opgemaakt worden waar deze belasting betrekking op heeft. Daarbij komt dat ook de man belastingbetalingen in het geding heeft gebracht, die mede betrekking hebben op de jaren 2022 en 2023. Partijen hebben niet duidelijk kunnen maken op welk soort belasting deze betalingen zien en op welke grond de andere partij hieraan bij zou moeten dragen. Nu dit onvoldoende is toegelicht, worden ook de vorderingen van de vrouw met betrekking tot dit deel van de lijst met goederen afgewezen. Tot slot overweegt de rechtbank dat de vrouw niet heeft toegelicht waarom de man een bedrag van € 150,00 zou moeten vergoeden aan de vrouw voor een taxatie van de woning verricht door bureau Staetelande in opdracht van de vrouw.
De geldvorderingen van de man
5.18.
De man heeft tijdens en na de relatie diverse betalingen gedaan die verband houden met de woning. Hij vordert de helft van deze betalingen van de vrouw. Zoals reeds overwogen bestond er gedurende de relatie van partijen geen grond voor verrekeningen of overige vorderingen. Dat brengt met zich dat de man in de onderlinge verhouding niet meer heeft betaald dan het gedeelte dat hem aangaat. De geldvorderingen van de man, voor zover die zien op de periode tot aan de beëindiging van de relatie, worden daarom afgewezen. De rechtbank beoordeelt in het vervolg van dit vonnis of de vorderingen van de man ná die periode toegewezen kunnen worden.
5.19.
Partijen hebben voor de financiering van de woning een annuïteitenhypotheek afgesloten voor een bedrag van € 300.000,00. De man heeft de maandelijkse hypotheeklasten betaald. Hij vordert de helft van alle aflossingen van de hypotheek tot het moment waarop de woning aan hem of een derde wordt geleverd. Zoals overwogen kan artikel 3:172 BW geen grondslag vormen voor een vergoedingsrecht ter zake van ongelijke bijdragen aan de financiering van dit gemeenschappelijke goed. Nu dit artikel toepassing mist, zou de vordering van de man begrepen kunnen worden als een beroep op artikel 6:10 BW. Volgens dat artikel zijn hoofdelijke schuldenaren verplicht om in de schuld en kosten bij te dragen, ieder voor het gedeelte dat een schuldenaar in hun onderlinge verhouding aangaat. Indien een schuldenaar voor een groter gedeelte heeft bijgedragen, kan hij zich verhalen op de medeschuldenaar. In dat artikel is echter niet omschreven hoe het gedeelte van de schuld jegens de schuldeiser dat de hoofdelijke schuldenaar in de onderlinge verhouding aangaat, moet worden vastgesteld. Dit is dus niet per definitie een gelijk deel voor beide partijen, zoals de man lijkt te suggereren. [1] De man heeft onvoldoende toegelicht hoe de grootte van ieders bijdrageplicht in dit geval vastgesteld zou moeten worden. Dit houdt in dat er in beginsel geen grond is de vrouw te veroordelen bij te dragen in de kosten die verband houden met de financiering van de woning.
5.20.
De rechtbank oordeelt echter dat in dit geval de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat de vrouw vanaf de beëindiging van de relatie (en daarmee de beëindiging van de impliciete afspraak over de onderlinge verdeling van de kosten), dient bij te dragen aan de hypotheeklasten. Deze bijdrage ziet uitsluitend op het aflossingsdeel van de hypotheek en dus niet op de rentelasten. Voor de bijdrage van de vrouw aan het aflossingsdeel is het volgende redengevend. Door de aflossingen wordt de hypotheekschuld lager, waardoor de overwaarde van de woning bij verkoop/toedeling toeneemt. Nu is bepaald dat de woning moet worden verdeeld, deelt de vrouw voor de helft mee in de overwaarde die (mede) door de aflossingen is ontstaan. Dit houdt in dat de aflossingen direct tot toename van het gemeenschappelijke vermogen leiden en de vrouw hier dus van profiteert. De rechtbank bepaalt daarom dat de vrouw de helft van het aflossingsdeel aan de man moet vergoeden vanaf 1 juli 2022 tot aan het moment van de levering van de woning aan de man of een derde. Tot zover wordt vordering IV in reconventie toegewezen. Het exacte bedrag dient op het moment van levering vastgesteld te worden. Ter indicatie maakt de rechtbank de volgende berekening aan de hand van de aflossingsbedragen vermeld op pagina 3 van de financieringsopzet overgelegd als productie 6 bij de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie. Over het jaar 2022 bedroeg het aflossingsdeel € 701,00 per maand. Over het tweede halfjaar van 2022 is daarom € 4.206,00 afgelost, waarvan de vrouw € 2.103,00 moet bijdragen. Over het jaar 2023 bedroeg het aflossingsdeel € 709,00 per maand. Over dit kalenderjaar is in totaal € 8.508,00 afgelost, waarvan € 4.254,00 ten laste van de vrouw komt. Het aflossingsdeel over het jaar 2024 bedraagt € 718,00 per maand. De bijdrage van de vrouw over dit jaar bedraagt € 359,00 per maand.
5.21.
Aan de hypotheek zijn twee overlijdensrisicoverzekeringen verbonden. De man heeft de premies voor beide verzekeringen betaald vanaf 1 maart 2021 tot aan de opzegging per 1 september 2023. Dit gaat per verzekering om een bedrag van 30 maanden x € 32,18 = € 965,40. De man vordert onder randnummer 36 van de conclusie van eis in reconventie dit bedrag van de vrouw. In het petitum vordert de man onder punt V voor deze kostenpost echter een bedrag van € 205,65. De vrouw heeft ter zitting erkend dat zij haar premies vanaf de beëindiging van de relatie tot aan de opzegging van de verzekering zou moeten voldoen. De rechtbank overweegt als volgt. Zij dient het petitum uit te leggen in het licht van de daaraan ten grondslag gelegde stellingen en van het processuele debat, zoals zich dat vervolgens heeft ontwikkeld. De rechtbank gaat ervan uit dat het bedrag van € 205,65 - dat gelijk is aan het gevorderde bedrag voor de carport - een kennelijke verschrijving betreft en leest eis V in reconventie als een vordering ter hoogte van € 965,40 voor de overlijdensrisicoverzekering. Gedurende de relatie bestaat er geen grond voor verrekeningen of vorderingen, zodat dat deel van de vordering wordt afgewezen. De vrouw heeft erkend dat het deel van de vordering dat ziet op de periode na de beëindiging moet worden toegewezen. Dit gaat om een bedrag van 14 maanden x € 32,18 = € 450,52. De rechtbank wijst vordering V in reconventie daarom toe tot dit bedrag.
5.22.
De vorderingen VI en VII in reconventie zien op gemeentelijke en regionale belastingen. De man heeft onvoldoende onderbouwd waar deze belastingen specifiek betrekking op hebben. Ook de vrouw heeft belastingbetalingen gevorderd, die onvoldoende zijn onderbouwd. In dat licht bezien is onvoldoende vast komen te staan over welke belastingen de wederzijdse vorderingen gaan en op welke grondslag de andere partij daaraan zou moeten meebetalen. De vorderingen VI en VII in reconventie worden afgewezen.
5.23.
Voor wat betreft de vorderingen VIII en IX in reconventie (over de VvE-bijdrage en de carport) oordeelt de rechtbank als volgt. Beide kostenposten hebben betrekking op de gezamenlijke woning en zijn volledig door de man betaald aan de VvE. Op grond van artikel 3:172 BW zou de vrouw, na de beëindiging van de relatie, hieraan bij moeten dragen voor zover het gaat om het onderhoud en instandhouding van de woning. Onvoldoende is vast komen te staan of deze bijdragen - en zo ja, welk delen hiervan - betrekking hebben op het onderhoud van de woning. De rechtbank gaat ervan uit dat in ieder geval een deel van deze bijdragen zien op gebruikskosten, die voor rekening van de man als exclusieve gebruiker dienen te blijven. Voor zover de bijdragen betrekking hebben op onderhoudskosten, acht de rechtbank het redelijk dat ook die kosten in dit geval voor rekening van de man blijven. De man heeft vanaf de beëindiging van de relatie namelijk het exclusieve gebruik van de woning gehad, zodat de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekking tussen partijen beheersen in dit geval meebrengen dat (ook) deze kosten, bij wijze van gebruiksvergoeding, alleen door de man gedragen moeten worden. De vorderingen VIII en IX in reconventie worden daarom afgewezen.
5.24.
Uit hetgeen hiervoor is geoordeeld, volgt voor wiens rekening en in hoeverre de verschillende lasten komen vanaf 30 juni 2022. Deze oordelen brengen mee dat de vordering van de vrouw onder IV in conventie over de gebruiksvergoeding wordt afgewezen.
5.25.
Ten slotte heeft de man bij de aankoop van de woning een hoger bedrag betaald dan de vrouw, waarvan hij de helft (€ 11.145,63) van de vrouw vordert. Over deze extra inleg hebben partijen geen nadere afspraken gemaakt. De man heeft niet duidelijk gemaakt op welke grond hij dit bedrag van de vrouw vordert. Het enkele feit dat de man voor een groter deel dan zijn aandeel in de aankoop van de woning heeft bijgedragen, brengt niet automatisch mee dat daardoor een vergoedingsrecht op de vrouw is ontstaan. De extra inleg van de man kan ook niet op grond van artikel 3:172 BW leiden tot een vorderingsrecht op de vrouw, zoals blijkt uit het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad van 17 november 2023. Ten slotte heeft de man geen bijzondere omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden. De rechtbank wijst deze vordering af.
Proceskosten
5.26.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
6.1.
gebiedt partijen binnen twee weken na de datum van dit vonnis [de makelaar] te Den Haag gezamenlijk opdracht te geven de woning zo spoedig mogelijk te taxeren. De makelaar stelt de actuele vrije verkoopwaarde bindend vast. Geen van de partijen zal bij de taxatie aanwezig zijn. Partijen moeten ieder de helft van de kosten van de taxatie betalen;
6.2.
bepaalt dat de woning wordt toegedeeld aan de man tegen de getaxeerde verkoopwaarde, onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen drie maanden nadat de makelaar de verkoopwaarde heeft vastgesteld, aan de vrouw aantoont dat hij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en (ii) de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld;
6.3.
bepaalt dat indien aan de hiervoor genoemde voorwaarden onder (i) en (ii) wordt voldaan, de vrouw haar aandeel in de woning binnen een maand overdraagt aan de man, onder de verplichting van de man om aan de vrouw uit hoofde van overbedeling en ter gelegenheid van de overdracht te voldoen een bedrag ter hoogte van de helft van de overwaarde (de verkoopwaarde van de woning verminderd met de hypotheekschuld ten tijde van de overdracht van de woning). Als sprake is van een tekort (een onderwaarde), moeten partijen ieder de helft van dit tekort betalen. De kosten van de overdracht zullen door de man worden gedragen;
6.4.
bepaalt dat indien niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden onder (i) en (ii) wordt voldaan, de woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde. Partijen zullen hiertoe binnen een week nadat de onder 6.2. genoemde termijn is verstreken gezamenlijk een verkoopopdracht verstrekken aan de makelaar. Deze opdracht zal inhouden dat de makelaar, tegen het in de branche gebruikelijke tarief, de vraagprijs en de laatprijs van de woning bindend zal vaststellen en alle overige werkzaamheden in het kader van de verkoop van de woning zal verrichten. Voor deze situatie gelden voorts de volgende voorwaarden:
a. partijen moeten de makelaar alle medewerking verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waaronder maar niet beperkt tot het opruimen van de woning voor het maken van foto’s en het bezichtigen van de woning door potentiële kopers;
partijen stemmen zo snel als mogelijk in met een op de woning uitgebracht bod als dit ten minste gelijk is aan de door de makelaar bindend vastgestelde laatprijs. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van het makelaarskantoor de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd. En zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum bij de notaris de leveringsakte of al eerder een volmacht voor de levering. De levering zal minimaal drie maanden na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar plaatsvinden, tenzij partijen anders overeenkomen;
partijen betalen ieder de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten voor de verkoop en levering van de woning aan een derde;
partijen zullen de hypothecaire geldlening aflossen uit de verkoopopbrengst van de woning op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd. Ieder van partijen krijgt de helft van de overwaarde. Als sprake is van een tekort (een onderwaarde) moeten partijen ieder de helft van dit tekort betalen;
6.5.
bepaalt dat de man op de vrouw een geldvordering heeft ter grootte van de helft van het aflossingsdeel van de hypothecaire geldlening vanaf 1 juli 2022 tot aan het moment waarop de woning aan de man of een derde wordt geleverd. De verrekening van dit bedrag vindt plaats ten tijde van de overdracht van de woning aan de man of een derde;
6.6.
bepaalt dat de man op de vrouw een geldvordering heeft van € 450,52 ter zake van de door hem betaalde premies overlijdensrisicoverzekering. De verrekening van dit bedrag vindt plaats ten tijde van de overdracht van de woning aan de man of een derde;
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Alink en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
3425

Voetnoten

1.Parl. Gesch. Boek 6, p. 108; Hoge Raad 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:295 rov. 3.1.