ECLI:NL:RBDHA:2024:16873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
Nl24.38512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, die op 8 augustus 2024 is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting bestaat en dat de detentie voor hem onevenredig bezwarend is vanwege zijn psychische problematiek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 oktober 2024, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, en zijn gemachtigde en een tolk aanwezig waren in de rechtbank in Groningen.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er zicht op uitzetting naar Algerije of Marokko bestaat. Eiser heeft niet voldoende medewerking verleend aan zijn uitzetting, wat ook bijdraagt aan de rechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de medische zorg in detentie adequaat is. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, evenals zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38512

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra ).

Procesverloop

De minister heeft op 8 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 27 augustus 2024 [1] (in de zaak NL24.32179) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 23 augustus 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Zicht op uitzetting
2.1.
Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Eiser betoogt dat er in zijn specifieke geval geen zicht op uitzetting bestaat. Hiertoe voert eiser aan dat de lp-aanvraag op 28 september 2023 is verzonden aan de Algerijnse vertegenwoordiging en dat er inmiddels 16 keer is gerappelleerd op de lp-aanvraag, zonder enige reactie van het Algerijnse consulaat. Bovendien is het onduidelijk of eiser behoort tot de groep die gepresenteerd moet worden en is er naar het oordeel van eiser geen zicht op een presentatie bij het consulaat.
2.2.
Voorts betoogt eiser dat de minister niet voldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hiertoe voert eiser aan dat er in de afgelopen periode te weinig uitzettingshandelingen zijn verricht. Tussen de vertrekgesprekken op 15 augustus en 17 september 2024 ligt ruim vier weken. Nu de lp-aanvraag dateert van 28 september 2023, had dit volgens eiser aanleiding moeten zijn voor de minister om op dossierniveau te rappelleren. Enkel volstaan met standaard uitzettingshandelingen, zoals het schriftelijk rappelleren en het voeren van vertrekgesprekken, is naar het oordeel van eiser onvoldoende.
2.3.
Eiser betoogt ten slotte dat er in zijn geval aanleiding is om een lichter middel op te leggen. Hiertoe voert eiser aan dat de detentie voor hem onevenredig bezwarend is geworden en dat hij vanwege zijn psychische problematiek detentieongeschikt is. Eiser verwijst hierbij naar het medisch dossier en het medisch certificaat, die door hem aan het digitale dossier zijn toegevoegd, waaruit blijkt dat sprake is van depressie en psychiatrische kenmerken. Eiser is dan ook van oordeel dat zijn belang bij invrijheidsstelling zwaarder weegt dan het belang van de minister om de maatregel te laten voortduren
Oordeel van de rechtbank
3. De beroepsgronden slagen niet. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59 van de Vw en het Unierecht als het zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank neemt in aanmerking dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije dan wel Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [2] Ook zijn er geen aanknopingspunten dat Algerije of Marokko binnen een redelijke termijn geen lp aan eiser zou kunnen verstrekken. Het feit dat er (nog) geen presentatie is gepland, doet hieraan niet af. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de Marokkaanse autoriteiten op 13 september 2024 om nieuwe vingerafdrukken hebben verzocht, wat erop wijst dat er sprake is van meewerkendheid aan de zijde van de Marokkaanse autoriteiten. Hiermee is het zicht op uitzetting ook een gegeven.
3.1.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [3] De rechtbank constateert dat eiser deze medewerking niet verleent, aangezien hij in het laatste vertrekgesprek van 17 september 2024 heeft verklaard geen actie te hebben ondernomen om aan documenten te komen en voornemens is in de toekomst hier ook niets aan te doen. Om deze reden kan, gelet op de weigerachtige houding van eiser, eveneens worden aangenomen dat er zicht is op uitzetting. De stelling van eiser ter zitting dat hij graag naar Frankrijk wil vertrekken, doet hieraan niet af, aangezien het vertrek is gericht op het land van herkomst en niet op een vertrekplicht naar een van de lidstaten, zoals bedoeld in de Dublinverordening.
3.2.
Voorts is de rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 12 september 2024 en 2 oktober 2024 heeft gerappelleerd op de lp-aanvragen bij Marokko en Algerije, en op 17 september 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Verder heeft de minister ter zitting toegelicht dat er op 12 september 2024 op individueel niveau is gerappelleerd en dat op 18 september opnieuw de vingerafdrukken van eiser zijn afgenomen en in behandeling zijn bij de autoriteiten van Marokko. Het enkele tijdsverloop tussen de laatste twee vertrekgesprekken is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser.
3.3.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij in haar eerdere uitspraak van 27 augustus 2024 al heeft geoordeeld dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank ziet in hetgeen eiser nu heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de detentie voor eiser onevenredig bezwarend is (geworden) vanwege zijn medische omstandigheden. Van detentieongeschiktheid is evenmin gebleken. Voor zover eiser dit heeft willen aantonen door te verwijzen naar zijn medisch dossier, overweegt de rechtbank dat hieruit niet blijkt dat de in detentie beschikbare zorg voor eiser ontoereikend is of dat zijn medische situatie in detentie verslechtert door een gebrek aan medische zorg. Uit het medisch dossier wordt juist blijk gegeven dat de medische dienst veelvuldig langs komt en actief samenwerkt om de medicatie af te stemmen op de behoeften van eiser. De blote ontkenning van eiser dat zijn medicijnen zijn “afgepakt”, wordt dan ook niet gevolgd door de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging, gelet op eisers medische situatie, in het voordeel van eiser te laten uitvallen en een lichter middel op te leggen.
3.4.
Het door eiser aangehaalde medische certificaat uit [plaats] leidt evenmin tot een ander oordeel, nu dit certificaat betrekking heeft op de periode van 2 februari 2023 tot 16 mei 2024. Hoewel het document is gedateerd op 6 september 2024, betekent dit niet dat het medische informatie bevat over de huidige periode van eisers medische toestand. De verwijzing naar dit document is derhalve niet relevant voor de beoordeling van de huidige detentieomstandigheden van eiser.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zittingsplaats Groningen, 27 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13681.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 4 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3003.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en de Afdeling, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.