ECLI:NL:RBDHA:2024:13681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.32179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring van Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling, geboren op een onbekende datum en vertegenwoordigd door mr. N. den Ouden, had op 8 augustus 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. N. Mikolajczyk. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 23 augustus 2024, waarbij de vreemdeling aanwezig was met een tolk. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de vreemdeling onder de in de Vreemdelingenwet genoemde categorie valt, aangezien zijn asielaanvraag op 18 februari 2022 was afgewezen en hij een terugkeerbesluit had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, ondanks dat de informatieplicht niet volledig was nageleefd. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel, omdat de vreemdeling zich eerder aan het toezicht had onttrokken en geen rechtmatig verblijf had. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, maar de minister werd wel veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32179

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Op 8 augustus 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring (het bestreden besluit) opgelegd, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Hieraan is ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; en
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Ook heeft de minister gemotiveerd dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Bij besluit van 18 februari 2022 is eisers asielaanvraag afgedaan en aan hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft daarom geen rechtmatig verblijf.
Informatieplicht
5. Eiser heeft terecht aangevoerd dat de informatieplicht, als bedoeld in artikel 5.3. van het Vb [2] , is geschonden. Uit het dossier is niet gebleken dat de aan eiser uitgereikte informatiefolder de feitelijke en juridische gronden voor de inbewaringstelling bevatte. Niet in geschil is dat het een gebrek betreft wat tot een belangenafweging leidt. [3] In dit verband heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat aan eiser, in het gehoor voorafgaande aan de bewaring, met behulp van een tolk de feitelijke en juridische gronden voor de bewaring zijn voorgehouden en dat hij is gevraagd om een zienswijze. Ook is eiser in het gehoor gewezen op de mogelijkheid van rechtsbijstand en het instellen van beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt en niet in het voordeel van eiser. Daartoe zijn eisers stellingen dat een lichter middel aangewezen is en dat hij psychische klachten heeft, in dit verband onvoldoende. Hoewel de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht is eiser namelijk wel in staat gesteld om rechtsmiddelen tegen de vrijheidsontneming effectief uit te oefenen.
Gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister de voornoemde zware en lichte gronden aan eiser heeft kunnen tegenwerpen en voldoende heeft gemotiveerd in de maatregel van bewaring. De minister heeft terecht gesteld dat uit eisers verklaringen volgt dat hij zonder een grensoverschrijdingsdocument en visum het Schengengebied is ingereisd (3a). De stellingen van eiser dat hij als asielzoeker zonder documenten is ingereisd en direct asiel heeft aangevraagd, maakt dit niet anders. De minister kan volgens vaste rechtspraak volstaan met de feitelijke toelichting. Ook is terecht aan eiser tegengeworpen dat hij in 2022 meermaals met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken tijdens zijn asielprocedure (3b). Het betoog van eiser dat hij zich niet bewust aan het toezicht heeft onttrokken, dat hij zich weer gemeld heeft en dat de MOB-meldingen van lang geleden zijn, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de grond. Verder is op 18 februari 2022 aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en heeft hij sindsdien geen gehoor gegeven aan de daarin opgenomen terugkeerverplichting (3c). De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat hij aan het terugkeerbesluit heeft voldaan doordat hij is vertrokken naar Frankrijk. Daartoe heeft de minister terecht gesteld dat het terugkeerbesluit voor de hele Europese Unie geldt en dat eiser moet terugkeren naar Algerije. Ook heeft eiser voor de bewaring meermaals verklaard dat hij niet terug wil naar Algerije, maar naar Frankrijk wil vertrekken. De minister heeft daarom terecht gesteld dat eiser te kennen heeft gegeven geen gevolg te zullen geven aan zijn verplichting tot terugkeer (3i). De enkele stellingen dat de motivering van de grond gebrekkig is en dat eiser tijdens voorafgaande strafrechtelijke detentie vertrekgesprekken heeft gevoerd, slagen daarom niet. Tot slot is niet gebleken dat eiser is ingeschreven in de Basisregistratie Personen (4c) en over voldoende middelen beschikt om zijn terugkeer te bekostigen (4d). De stelling van eiser dat hij zich niet kan inschrijven maakt dit niet anders. Bij de lichte gronden is nader toegelicht dat deze het onttrekken aan het toezicht aannemelijker maken dan zelfstandige terugkeer. Op grond van de voornoemde omstandigheden heeft de minister terecht geconcludeerd dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
6.1.
Gelet op de omstandigheden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser dat hij niet terug wil naar Algerije, heeft de minister terecht gesteld dat een lichter middel niet doeltreffend is om de terugkeer te effectueren. Eiser heeft zich eerder aan het toezicht onttrokken. Ook heeft hij verklaard dat hij naar Frankrijk wil reizen, maar dat hij daar geen verblijfsrecht heeft. Voor zover eiser heeft verklaard dat zijn pasgeboren dochter in Frankrijk woont heeft hij dit niet gestaafd met stukken. Eiser weet haar naam en geboortedatum niet en evenmin is gesteld of toegelicht waarom een lichter middel wegens deze omstandigheid tot zijn terugkeer naar Algerije zal leiden. [4]
6.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken. De medische klachten van eiser en de omstandigheid dat hij eerder in Veldzicht is geplaatst, zijn voldoende betrokken in de maatregel van bewaring. In dit verband heeft de minister aangegeven dat de medische situatie en voorgeschiedenis van eiser zijn besproken voor de plaatsing in het detentiecentrum (DTC) en dat eiser gemonitord wordt. In de maatregel is verder niet ten onrechte gesteld dat in het DTC gelijkwaardige zorgverlening beschikbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat het DTC geen geschikte plaats is, dat de medische hulp ontoereikend is of dat hij detentieongeschikt is.
Voortvarendheid
7. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. Tot kort voor de inbewaringstelling heeft de minister drie vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Ook zijn eerder aanvragen om een laissez-passer (lp) ingediend bij de Algerijnse (op 28 september 2023) en de Marokkaanse autoriteiten (op 18 april 2024). De minister heeft aangegeven dat er driewekelijks op de lp-aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten wordt gerappelleerd, laatstelijk op 30 juli 2024, en dat de lp-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten volgens de Dienst Interne Aangelegenheden (DIA) nog in onderzoek is.
Zicht op uitzetting
8. De rechtbank is tot slot van oordeel dat het zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. Van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Eiser kiest er voor om dat niet te doen, omdat hij niet terug wil naar Algerije. Hij heeft verklaard dat zijn paspoort bij familie in Frankrijk ligt, maar niet gebleken is van enige inspanning om dit te verkrijgen. Daarmee belemmert hij zijn uitzetting en is het zicht op uitzetting in beginsel gegeven. Volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is er ook geen reden om in het algemeen aan te nemen dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. [5] Ook zijn er geen andere bijzondere redenen om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ten aanzien van eiser wel zou ontbreken.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hoewel het bestreden besluit in stand blijft, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat de informatieplicht geschonden is. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Vreemdelingenwet 2000.
2.Het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
4.Vgl. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:224 en van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4662.
5.Zie de uitspraken van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 en 15 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2842.