ECLI:NL:RBDHA:2024:16870
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en zicht op uitzetting van een Gambiaanse eiser in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Gambiaanse eiser. De eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, en had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank constateerde dat de eiser niet meewerkte aan zijn uitzetting, aangezien hij niet was verschenen bij een presentatie op 29 augustus 2024 en op 2 oktober 2024 weigerde in te stappen in de DV&O-bus naar de ID-missie. Tijdens de zitting volhardde de eiser in zijn standpunt dat hij niet naar de ambassade wilde, zonder verdere toelichting te geven.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen. De rechtbank oordeelde dat er zicht is op uitzetting, ondanks de vertraging in de afgifte van de laissez-passer door de Gambiaanse autoriteiten. De rechtbank benadrukte dat de eiser de rechtsplicht heeft om Nederland te verlaten en dat hij actieve medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure en dat de detentie van de eiser niet onevenredig bezwarend was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.