Overwegingen
1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
De maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat in het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring ten onrechte is aangekruist dat hij niet aanwezig wil of kon zijn bij het gehoor. De gemachtigde van eiser heeft in het telefonisch gesprek dat heeft plaatsgevonden nu juist gezegd dat als eiser wenst dat hij aanwezig is bij het gehoor, hij dat gehoor zal bijwonen en hij ook in de gelegenheid is om het gehoor telefonisch bij te wonen. Verder is aan eiser niet medegedeeld dat de gehoormedewerker al contact had gelegd met de gemachtigde en dat de gemachtigde had aangegeven telefonisch aanwezig te kunnen zijn bij het gehoor. De gemachtigde van eiser heeft ook aangevoerd dat ten onrechte geen piketmelding is afgegeven. Er is daarom sprake van een fundamentele schending van de rechten van eiser, onzorgvuldige besluitvorming en strijd met het beginsel van fair play. Tot slot is namens eiser aangevoerd dat, nu de vlucht naar Algerije pas op 10 november 2024 zal plaatsvinden, verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan het vertrek van eiser. Volgens eiser is de maatregel van bewaring daarom onrechtmatig.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat de rechtbank uit moet kunnen gaan van processen-verbaal die op ambtseed en ambtsbelofte zijn opgemaakt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:16389). Dit doet de rechtbank bij wijze van uitgangspunt ook. Indien de verslaglegging slordig is, doet dit afbreuk aan het gezag dat van een proces-verbaal uitgaat en in dat geval zal de rechtbank lichtere eisen stellen aan het betwisten van de inhoud van het proces-verbaal. Hoe slordiger en onzorgvuldig een proces-verbaal is opgemaakt, hoe minder vertrouwen de rechtbank heeft dat de inhoud wél juist is gerelateerd. Ook indien een proces-verbaal een “format” kent met tekstblokken die kunnen worden aangekruist, ingevuld of doorgehaald, dient diegene die een proces-verbaal opmaakt zich ervan te vergewissen dat de inhoud juist is weergegeven en duidelijk is. Dit betekent ook dat als “kruisjes worden gezet”, deze niet met elkaar in tegenspraak mogen zijn en dit betekent ook dat als tekstblokken worden ingevuld, dan wel deels worden doorgehaald, te allen tijde sprake moet zijn van een correcte weergave van de feiten. 6. In de M110 is ingevuld dat “
het gehoor plaatsvond op 5 oktober 2024 te 15:00 uur (…)(X) zonder aanwezigheid van de raadsman, mr. Dhr. H.G.A.M. Halfers, omdat deze verklaarde niet bij het gehoor aanwezig te willen/kunnen zijn”.
De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat dit een onjuiste weergave van de feiten is. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij telefonisch contact heeft gehad met “de bevoegde ambtenaar van de IND” die voornemens was om eiser te horen over een mogelijke op te leggen opvolgende maatregel. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij niet heeft gezegd niet bij het gehoor aanwezig te willen of kunnen zijn, maar juist nu, zoals altijd, heeft aangegeven dat het aan zijn cliënt is om aan te geven of hij door hem wil worden bijgestaan tijdens het gehoor. Als zijn cliënt aangeeft dat hij wil worden gehoord in zijn aanwezigheid, dan zal hij te allen tijde gehoor geven aan dat verzoek. Gemachtigde heeft ook aangegeven dat als zijn cliënt niet wil worden bijgestaan tijdens het gehoor, hij altijd nog wel telefonisch bereikbaar is en ook telefonisch het gehoor kan bijwonen.
6. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven geen enkele twijfel te hebben aan de weergave die gemachtigde van deze feiten geeft omdat de rechtbank ook uit andere dossiers bekend is met de inzet, taakopvatting en ethiek van de gemachtigde en ook weet dat de gemachtigde begrijpt dat het recht op rechtsbijstand betekent dat het de vreemdeling is die bepaalt of rechtsbijstand tijdens het gehoor wordt verleend. De rechtbank heeft besproken dat geregeld, in andere dossiers, uit de M110 niet valt af te leiden of steeds
éérstaan de vreemdeling wordt gevraagd of hij tijdens het bewaringsgehoor wil worden bijgestaan, of dat
éérsteen gemachtigde aangeeft “zijn/haar cliënt wel later te zullen te bezoeken” en dit vervolgens wordt medegedeeld aan de vreemdeling. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de gemachtigde dat het recht op rechtsbijstand toekomt aan degene die rechtsbijstand behoeft. Hieruit volgt dat indien een vreemdeling aangeeft gebruik te willen maken van zijn recht op rechtsbijstand, en de piketadvocaat vervolgens daadwerkelijk zou aangeven “niet bij het gehoor aanwezig te willen/kunnen zijn”, een andere rechtsbijstandverlener moet worden ingeschakeld. Het is immers niet aan de (piket)advocaat om te bepalen of en hoe de vreemdeling van zijn recht op rechtsbijstand gebruik kan maken.
Voor zover in de M110 is vermeld dat het gehoor zonder aanwezigheid van de gemachtigde heeft plaatsgevonden, leidt de rechtbank hier -uitsluitend- uit af dat de gemachtigde feitelijk niet bij het gehoor aanwezig is geweest. De gemachtigde van verweerder heeft tijdens de zitting ook beaamd dat hij niet twijfelt aan de mededelingen van de gemachtigde van eiser dat hij nimmer heeft gezegd eiser niet te willen of kunnen bijstaan tijdens het gehoor, omdat gemachtigde ook bij verweerder bekend staat als zeer betrokken bij zijn cliënten.
7. Het bovenstaande betekent echter niet dat het recht op rechtsbijstand is geschonden. Op pagina 1 van de M110 is het navolgende vermeld:
(…)
Nadat ik de vreemdeling
(…)
medegedeeld had dat deze zich bij het gehoor van de inbewaringstelling kon doen bijstaan
door een raadsman, verklaarde hij/zij
(…)
(X) geen advocaat bij het gehoor te willen, maar wel rechtsbijstand gedurende verdere
procedure van bewaring, waarna ik de bewaringsadvocaat van betrokkene alsnog
ingelicht heb.
(…)
8. De rechtbank begrijpt uit deze verslaglegging dat telefonisch contact is gezocht met de gemachtigde van eiser,
nadateiser had aangegeven geen advocaat bij het gehoor te willen en het telefonisch contact er dus toe strekte om de advocaat hierover te informeren. Op pagina 2 is vervolgens weliswaar vermeld dat aan eiser is gevraagd of hij het goed vindt om het gehoor zonder aanwezigheid van zijn advocaat voort te zetten en dat de stukken naar de advocaat worden gestuurd na het gesprek, maar dit doet onvoldoende af aan de volgordelijkheid die uit de M110 blijkt. Gemachtigde heeft overigens opgemerkt dat hij had verzocht om een piketmelding te doen zodat hij die kon accepteren, maar dat dit zonder opgaaf van redenen werd geweigerd. De rechtbank vindt dit opmerkelijk, maar leidt uit bovenstaande weergave van passages uit de M110 en gehoord de gemachtigde, af dat bij een “omzettingsgehoor” dat op AC Schiphol plaatsvindt, de gemachtigde die de vreemdeling bij de voorgaande maatregel heeft bijgestaan wordt benaderd zonder dat dit formeel via een melding bij de Raad voor de Rechtsbijstand geschiedt. De rechtbank heeft de indruk dat dit enkel op AC Schiphol op deze wijze geschiedt, maar verbindt aan deze gang van zaken geen gevolgen. Eiser heeft zijn recht op rechtsbijstand kunnen effectueren en de gemachtigde is inmiddels geregistreerd als gemachtigde in deze procedure. De rechtbank merkt ook op geen indicatie te hebben dat willens en wetens de verslaglegging gebrekkig is gedaan. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan het vertrek van eiser. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht, en dit is de rechtbank ook ambtshalve bekend, dat DT&V recentelijk 120 laissez-passers (LP’s) heeft ontvangen van de Algerijnse autoriteiten en dat uitzetting naar Algerije alleen mogelijk is met een tussenstop en daarom ook escorts benodigd zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:15096) en 25 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:15225). Dit verklaart het tijdsverloop in de terugkeerprocedures van Algerijnse onderdanen. Bovendien verricht verweerder voldoende uitzettingshandelingen door naast het organiseren van het vertrek van eiser een vertrekgesprek met eiser te voeren. Indien eiser vindt dat de bewaring een kortere duur zou moeten hebben, kan hij alsnog zijn medewerking verlenen om te bezien of zijn vertrek, al dan niet met IOM, spoediger kan plaatsvinden. Indien eiser niet zelf actief aan zijn vertrek werkt, zal hij niet eerder dan 10 november 2024 kunnen vertrekken. Daar komt bij dat eiser vlak voordat hij naar Algerije zou vertrekken op 23 september 2024, nog een keer asiel heeft aangevraagd, waardoor zijn vlucht niet is doorgegaan. Indien eiser wel had meegewerkt aan de reeds geplande vlucht, zou de maatregel reeds zijn opgeheven. Dat de maatregel thans voortduurt om de terugkeer van eiser alsnog te effectueren is dus een rechtstreeks gevolg van zijn eigen handelen en zijn weigering om te voldoen aan zijn terugkeerplicht.
10. De beroepsgronden slagen dus niet.
11. De rechtbank heeft ter zitting met partijen besproken dat niet is voldaan aan de eisen genoemd in de derde zin van artikel 5.3 van het Vb 2000. In de maatregel van bewaring (pagina 5) staat dat aan eiser de informatiebrief ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ is uitgereikt in de Arabische taal die eiser voldoende machtig is. De informatiebrief zelf zit niet in het dossier. Aan het einde van de maatregel staat dat de informatiebrief volledigheidshalve samen met de tolk is besproken met eiser, maar daarmee is niet voldaan aan de informatieplicht die op verweerder rust en aan de eisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft gesteld in haar uitspraken van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4180) en 24 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2979). Daarmee is sprake van een gebrek. Dit gebrek leidt volgens die uitspraak echter niet direct tot gegrondverklaring van het beroep, maar dient er een belangenafweging plaats te vinden. 12. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. Daarbij weegt mee dat eiser slechts in geringe mate in zijn belangen is geschaad. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord met behulp van een tolk in de Arabisch (Algerijnse) taal, die hij goed heeft verstaan en begrepen. Eiser is er daarbij van op de hoogte gebracht dat verweerder van plan is aan hem de maatregel van bewaring op te leggen en hij is gehoord over de redenen daarvoor. Eiser is er ook op gewezen dat hij zich tijdens het gehoor kan laten bijstaan door een advocaat. Ook is in het proces-verbaal van gehoor vermeld dat eiser erop is gewezen dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst. Eiser heeft te kennen gegeven daar geen gebruik van te willen maken. Eiser zijn verder de redenen van de maatregel uitgelegd en hem is toegelicht dat hij met behulp van een advocaat beroep kan instellen tegen de maatregel. Hoewel de informatiebrief niet is toegesneden op de individuele situatie van eiser, is eiser ook zonder deze schriftelijke kennisgeving voldoende op de hoogte geraakt van de redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heeft hiervan ook gebruik gemaakt, gelet op het feit dat hij met behulp van zijn advocaat beroep heeft ingesteld tegen de oplegging van de huidige maatregel van bewaring. Ook blijkt uit het dossier dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring groot was, nu eiser niet wil meewerken aan zijn vertrek. De belangenafweging valt daarom niet in het belang van eiser uit.
13. De rechtbank overweegt voorts dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd zijn, niet heeft betwist. Evenmin heeft eiser het risico op onttrekking aan het toezicht, dat uit deze gronden volgt, bestreden. De rechtbank overweegt dat deze gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de maatregel naar het oordeel van de rechtbank kunnen dragen omdat hieruit een onttrekkingsrisico volgt. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom deze opvolgende maatregel is opgelegd en niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel.
14. De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder eiser rechtmatig in bewaring heeft gesteld en rechtmatig in bewaring houdt om het vertrek op 10 november 2024 te kunnen realiseren. De rechtbank zal eiser dan ook niet in vrijheid stellen en verweerder is (vooralsnog) bevoegd om de tenuitvoerlegging van de maatregel te continueren.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.