ECLI:NL:RBDHA:2024:15096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
NL24.36122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring van Algerijnse onderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een maatregel van bewaring opgelegd aan een Algerijnse onderdaan, eiser, die stelt de Libische nationaliteit te hebben. De maatregel van bewaring was eerder opgelegd op 5 april 2024 en werd op 17 september 2024 opgeheven, waarna eiser beroep instelde tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, voortvarend heeft gehandeld in het vertrekproces van eiser, ondanks dat eiser niet meewerkte aan zijn vertrekplicht. De rechtbank overweegt dat externe factoren, zoals de afhankelijkheid van de Algerijnse autoriteiten en de noodzaak van escorts voor de uitzetting, niet voor rekening van de verweerder komen. Eiser had de mogelijkheid om zijn vertrek te bespoedigen door zijn identiteitsgegevens tijdig te verstrekken, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de vreemdeling als de overheid in het proces van gedwongen terugkeer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36122

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 5 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft op 16 september 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van die maatregel. Eiser heeft tevens verzocht om toekenning van een schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd, alsook de M113, waaruit volgt dat verweerder deze maatregel van bewaring op 17 september 2024 heeft opgeheven en aansluitend een nieuwe maatregel op een andere grondslag heeft opgelegd.
Naar aanleiding daarvan en op vragen van de rechtbank heeft eiser vervolgens te kennen gegeven het beroep te handhaven. Daarnaast heeft eiser beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft op 23 september 2024 op verzoek van de rechtbank op die beroepsgronden gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna de rechtbank het onderzoek op laatstgenoemde datum heeft gesloten en heeft aangegeven binnen een week schriftelijk uitspraak te doen.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Libische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. Op
2 augustus 2024 hebben de Algerijnse autoriteiten aan DT&V meegedeeld dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft en zijn identiteitsgegevens Billel Hamadi, geboren op 3 mei 1996 te El Harrach, Algerije, zijn.
2. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de maatregel van bewaring eerder beoordeeld. Uit de (meest recente) uitspraak van 21 augustus 2024 [1] volgt dat de maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt (op 16 augustus 2024), rechtmatig was. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel en van het beoordelen van het verzoek om schadevergoeding, is daarom slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek tot aan de datum van de opheffing.
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring te lang heeft voortgeduurd. De identiteit en nationaliteit van eiser werden immers al eerder, op 18 april 2024, bevestigd en vervolgens nogmaals op 2 augustus 2024 en de Algerijnse autoriteiten accepteren weer oorspronkelijke burgers door lp’s te verstrekken ten behoeve van de terugkeer in een gedwongen kader.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. De rechtbank overweegt dat de trajecten van gedwongen terugkeer naar Algerije geregeld een relatief lange duur hebben. Met name het tijdsverloop tussen de bevestiging van de nationaliteit door de Algerijnse autoriteiten en het daadwerkelijke vertrek roept de vraag op of dit proces kan worden bespoedigd en of verweerder voortvarender kan en moet handelen om de terugkeer te realiseren. Verweerder heeft in zijn reactie op de beroepsgrond onder meer het navolgende naar voren gebracht:
(…)
Er zijn een aantal externe omstandigheden die een rol spelen bij het boeken van de vlucht. Allereerst verzoeken de Algerijnse autoriteiten vòòr afgifte van de LP om de vluchtgegevens. Deze vluchtgegevens dienen minimaal vijftien werkdagen voor vertrek bekend gemaakt te worden aan de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast hebben de Algerijnse autoriteiten recent een aanzienlijk aantal LP toezeggingen gedaan waardoor er ook veel vluchten ingepland moeten worden. Nu er geen rechtstreekse vluchten naar Algerije mogelijk zijn dient de uitzetting met een tussenstop in Europa plaats te vinden. Indien een vlucht met tussenstop geboekt wordt is verweerder verplicht de vreemdeling te escorteren. Per uitzetting dienen aldus drie escorts van de Koninklijke Marechaussee bijgeboekt te worden. Daarbij is er een maximum van twee vreemdelingen met escorts per vlucht. Aldus is sprake van een beperkt aantal vluchten dat beschikbaar is.
(…)
6. De rechtbank overweegt dat verweerder deugdelijk heeft uitgelegd en heeft gemotiveerd waardoor het tijdsverloop in het vertrekproces in de te toetsen maatregel is veroorzaakt. De rechtbank merkt hierbij op dat een weigerachtige proceshouding van de vreemdeling niet betekent dat verweerder minder inspanningen hoeft te leveren of met minder voortvarend handelen kan volstaan. Eiser heeft niet meegewerkt aan zijn vertrekproces. Dit blijkt niet alleen uit de schriftelijke reactie van verweerder op de beroepsgronden maar ook uit de M120 en de vertrekgesprekken. Verweerder heeft echter voortvarend gehandeld om aan zijn Unierechtelijke verplichting te voldoen om het onrechtmatig verblijf van eiser te beëindigen door hem te verwijderen naar zijn land van herkomst. Verweerder is gehouden escorts in te schakelen en heeft geen invloed op hoeveel vreemdelingen er per vlucht begeleid door escorts kunnen worden uitgezet. Deze externe omstandigheid komt ook niet voor rekening van verweerder. De omstandigheid dat verweerder volledig afhankelijk is van de medewerking van de Algerijnse autoriteiten en de omstandigheid dat escorts zijn benodigd voor de feitelijke terugkeer, zijn namelijk simpelweg gelegen in het niet zelf voldoen aan de vertrekplicht en aan het niet medewerken met het door DT&V gereguleerde vertrek door eiser. Indien eiser zijn juiste identiteitsgegevens zou hebben verstrekt en zelf inspanningen had verricht om een identiteitsdocument te verkrijgen, had DT&V alleen een vliegticket hoeven aan te schaffen en had eiser zelfstandig kunnen vliegen. Dat de Algerijnse autoriteiten nu vele lp-toezeggingen doen en DT&V tijd nodig heeft om de individuele vertrektrajecten te realiseren, betekent ook niet dat eiser te lang in bewaring is gehouden. Ook hiervoor heeft te gelden dat eiser zeer eenvoudig had kunnen voorkomen dat hij een van de vele Algerijnse onderdanen is die deze weken onder begeleiding van escorts terugkeren naar Algerije. Eiser heeft gedurende de tenuitvoerlegging van de te toetsen maatregel niets gedaan om zijn vertrek mogelijk te maken of te bespoedigen. Dit betekent dat eiser dus gewoon moet wachten totdat er voor hem een vlucht met begeleiding beschikbaar is. De rechtbank concludeert dus dat het terugkeerproces een lange duur kent, maar dat dit geen verband houdt met de voortvarendheid waarmee verweerder werkt aan de verwijdering van eiser. In de te toetsen periode heeft verweerder schriftelijk gerappelleerd op de lp-aanvraag ten behoeve van de reeds verzonden vluchtaanvraag met escorts en de op 15 augustus 2024 verkregen vluchtgegevens. Aan eiser en zijn gemachtigde zijn deze vluchtgegevens ook medegedeeld. Daarna zijn geen uitzettingshandelingen meer verricht en dat is ook logisch omdat alle vereiste handelingen reeds hadden plaatsgevonden. Dat het vertrek uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden is uitsluitend veroorzaakt doordat eiser, na ontvangen van de vluchtgegevens en twee dagen voor het geplande vertrek, een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft dus voldoende voortvarend gehandeld in het terugkeerproces.
7. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt voorts dat eiser geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat in de te toetsen periode had moeten worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. Dergelijke omstandigheden blijken ook niet uit het dossier en de rechtbank ziet, gelet hierop, geen aanleiding om verweerder te verzoeken om hierover een standpunt in te nemen.
Zicht op uitzetting heeft in de te toetsen periode niet ontbroken. Het feitelijk vertrek was immers gepland en eiser had de vluchtgegevens ontvangen.
Uit de aanvullende ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel van bewaring volgt dus ook niet dat de maatregel vanaf het moment van het sluiten van het onderzoek in het vorige (vervolg)beroep van eiser tot de datum van de opheffing van de maatregel op enig moment onrechtmatig is geweest of geworden.
8. Het beroep is dus ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C. Mellendijk - Leinders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.In de zaak NL24.31856 (niet gepubliceerd, maar bij partijen wel bekend).