ECLI:NL:RBDHA:2024:16789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.8191 en NL24.8192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet met betrekking tot medische noodsituatie en belangenafweging onder het EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser, geboren in Nederland met de Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend vanwege gezondheidsredenen, maar deze is door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft in het verleden een verblijfsvergunning gehad, maar deze is ingetrokken vanwege gepleegde misdrijven. De rechtbank heeft de zaak op 12 september 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag voor uitstel van vertrek op basis van het BMA-advies terecht is. Dit advies concludeert dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan bij terugkeer naar Marokko, ondanks de verslavingsproblematiek en de mogelijke PTSS van eiser. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser, maar dat deze niet opwegen tegen het openbare belang van handhaving van de openbare orde. Eiser heeft niet aangetoond dat er nieuwe omstandigheden zijn die een andere beoordeling rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, met de beslissing dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.8191 en NL24.8192
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft eisers aanvraag met het besluit van 27 september 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is op [geboortedatum] 1990 geboren in Nederland en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Vanaf zijn geboorte had eiser rechtmatig verblijf in Nederland. In december 2017 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken vanwege door hem gepleegde misdrijven. Met het besluit op bezwaar van januari 2018 is verweerder bij dat besluit gebleven. De rechtsgevolgen van dit besluit staan in rechte vast. [1] In maart 2021 heeft eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw aangevraagd omdat hij stelt vanwege gezondheidsredenen Nederland niet te kunnen verlaten.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Gedurende de procedure zijn er meerdere adviezen over eisers gezondheidssituatie opgevraagd bij het Bureau Medische Advisering (BMA). Uit het meest recente BMA-advies van 1 februari 2024 blijkt dat er sprake is van de volgende medische problematiek. Eiser is verslaafd aan verschillende middelen waaronder alcohol, cannabis en cocaïne. Ten aanzien van de alcohol en de cocaïne is eiser in vroege remissie. Ook heeft eiser last van angst- en spanningsklachten met neiging tot agressieve uitingen en gedragingen onder invloed van verslavingsproblematiek en mogelijk ook persoonlijkheidsproblematiek. In 2016 zijn bij eiser de diagnoses ADHD [2] en PTSS [3] gesteld, maar tot op de dag van vandaag is dit onvoldoende nader onderzocht om vast te stellen of daadwerkelijk sprake is van PTSS. In 2021 is eenmalig een situatie voorgevallen waarbij eiser een niet-dodelijke dosering van medicatie heeft ingenomen. Na beoordeling door de crisisdienst is er geen onderliggende psychiatrische stoornis vastgesteld en werd het zelfmoordrisico niet als acuut verhoogd ingeschat. Eiser staat onder behandeling van zijn huisarts en voor ambulante zorg bij Fivoor van een psycholoog. Ook is eiser verwezen naar de [kliniek] voor onderzoek naar de oorzaak van zijn angst- en paniekklachten en of trauma hier een rol in speelt. Verder gebruikt eiser pijnstilling. De arts van BMA verwacht geen medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden bij uitblijven van de behandeling. Wel zijn bepaalde reisvoorwaarden nodig, waaronder begeleiding vanwege te verwachten agressief gedrag en het meereizen van een psychiatrisch verpleegkundige om de medicatie van eiser in beheer te houden tijdens de reis. Met betrekking tot eisers privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM [4] verwijst verweerder naar het besluit van december 2017 waarin eisers verblijfsvergunning is ingetrokken. Daarin is overwogen dat eisers persoonlijke belangen om in Nederland te blijven niet opwegen tegen het openbare belang van handhaving van de openbare orde. Bij deze beoordeling is ook de relatie van eiser met zijn vriendin betrokken en in de huidige procedure is niet gebleken van een wezenlijke verandering die tot een ander oordeel kan leiden. Ook heeft eiser sinds het intrekken van zijn verblijfsvergunning opnieuw strafbare feiten gepleegd waardoor het belang van de bescherming van de openbare orde nog altijd in het nadeel van eiser uitvalt.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser stelt zich ten eerste op het standpunt dat bij terugkeer naar Marokko wel een medische noodsituatie zal ontstaan. Uit het BMA-advies blijkt dat bij eiser sprake is van PTSS, ADHD en verslaving aan diverse middelen. De conclusie van het BMA is voorbarig omdat het BMA niet de volledige omvang van de PTSS en andere aandoeningen van eiser kent. Ook rijmt de conclusie van het BMA dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan niet met de opmerking dat eiser begeleid moet worden tijdens zijn reis en dat zijn medicatie beheerd moet worden door een psychiatrisch verpleegkundige. Verder heeft juist het ontbreken van behandeling en medicatie in de afgelopen jaren tot hernieuwd afglijden van eiser geleid waardoor ook nieuwe strafbare feiten zijn gepleegd. Verweerder heeft ook ten onrechte gesteld dat het strafrechtelijk traject van eiser losstaat van de beoordeling in het kader van artikel 64 van de Vw. Indien in het strafrechtelijk traject behandeling en medicatie noodzakelijk is geacht, moet het BMA hiervan uitgaan. Ten tweede vindt eiser dat verweerders beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM onjuist is. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat er geen nieuwe omstandigheden zijn ten opzichte van het besluit in december 2017. Eiser woont inmiddels samen met zijn vriendin en heeft familie- en gezinsleven met haar en haar kinderen. Ook heeft verweerder eisers persoonlijke belang onvoldoende afgewogen tegen het belang van verweerder. Verweerder heeft in de belangenafweging niet betrokken dat eiser in Nederland geboren en getogen is, nooit in Marokko heeft gewoond, de taal niet machtig is en dat eiser juist in Marokko zijn PTSS heeft opgelopen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
6. In beroep heeft eisers gemachtigde een verklaring overgelegd van de [kliniek] waaruit blijkt dat eiser daar sinds 30 juli 2024 opgenomen is in het kader van een voorwaardelijke strafrechtelijke veroordeling. Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft wanneer sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel die is opgelegd in het kader van het strafrecht. Er is dan namelijk geen uitzetting mogelijk. De gemachtigde van eiser heeft er in reactie daarop op gewezen dat er geen sprake is van een gevangenisstraf maar dat het gaat om een voorwaarde waar eiser zich aan moet houden. Omdat op de zitting niet precies duidelijk is geworden wat de strafrechtelijke veroordeling inhoudt, en de rechtbank daarom niet kan vaststellen of uitzetting op dit moment niet mogelijk is, gaat de rechtbank er vanuit dat er wel sprake is van procesbelang.
BMA-advies
7. Een advies van het BMA is een deskundigenadvies aan verweerder. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter moet verweerder wanneer hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusie daarop aansluit. [5]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen uitgaan van het BMA-advies omdat er geen aanwijzingen zijn dat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen en/of de redenering daarin niet begrijpelijk is en de getrokken conclusie daar niet op aansluit. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
7.2.
Het BMA heeft bij het opstellen van het advies de meest recente medische gegevens betrokken. Dat de conclusie van het BMA voorbarig zou zijn omdat het BMA niet de volledige omvang van eisers PTSS en andere aandoeningen kent, volgt de rechtbank niet. Het BMA kan het advies alleen baseren op de meest recent bekende medische gegevens van eiser. Dat er nog nader onderzoek gedaan wordt naar eisers eventuele PTSS, betekent niet dat het BMA onzorgvuldig heeft gehandeld. Het BMA heeft immers geen rekening kunnen houden met de volledige omvang van eisers PTSS omdat dit nog niet bekend is. Overigens blijkt uit de informatie van Fivoor dat überhaupt nog niet zeker is of eiser PTSS heeft en dat het nader onderzoek zich ook richt op de vraag of deze diagnose gesteld kan worden. Dat eisers terugkeer naar Marokko de PTSS zal ‘triggeren’ staat daarmee ook niet vast.
7.3.
De conclusie van het BMA dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan is naar het oordeel van de rechtbank niet strijdig met de aanbevelingen dat eiser begeleid moet worden tijdens zijn reis en er een psychiatrisch verpleegkundige mee moet om zijn medicatie te beheren. De vraag of na terugkeer een medische noodsituatie zal ontstaan moet namelijk onderscheiden worden van de vraag welke voorwaarden tijdens de reis noodzakelijk zijn om geen gevaarlijke situatie te laten ontstaan. Onder een medische noodsituatie wordt verstaan de situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. [6] Uit het BMA-protocol blijkt dat het BMA dit in de praktijk als volgt operationaliseert: “Het achterwege blijven van de medische behandeling zal naar alle waarschijnlijkheid, binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden, leiden tot overlijden van een betrokkene, een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid (activiteiten dagelijks leven) of gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van de Wet verplichte ggz (Wvggz) of de Wet zorg en dwang (Wzd).” Deze wijze van beoordeling is onderschreven door de hoogste bestuursrechter. [7] Ook het gegeven dat behandeling van eiser noodzakelijk is geacht in het strafrechtelijk traject van eiser, maakt niet dat verweerder niet uit heeft kunnen gaan van het BMA-advies. Het vorengaande betekent niet dat eiser geen medische behandeling nodig heeft. Het BMA heeft ook erkend dat er wel negatieve gevolgen te verwachten zijn bij het uitblijven van de behandeling, zoals toename van verslavingsgedragingen en de bijbehorende problematiek en toename van pijnklachten, maar deze gevolgen zijn niet zodanig dat er een medische noodsituatie zal ontstaan zoals hierboven gedefinieerd.
7.4.
Tot slot heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat hij afhankelijk is van mantelzorg door zijn vriendin en familie. Nu het BMA heeft geconcludeerd dat bij het uitblijven van medicatie geen medische noodsituatie zal ontstaan voor eiser, heeft verweerder ook niet in hoeven gaan op de monitoring en het toezicht van eisers vriendin en familie op de inname van die medicatie.
7.5.
Omdat verweerder op grond van het bovenstaande uit mocht gaan van het BMA-advies, kan eiser de uitkomst van dit advies alleen bestrijden door het overleggen van een contra-expertise. Eiser heeft dit niet gedaan. Verweerder heeft eisers aanvraag voor uitstel van vertrek daarom in redelijkheid kunnen afwijzen. De recente opname van eiser in de [kliniek] heeft plaatsgevonden na het bestreden besluit. Wanneer eiser meent dat hij op basis van deze opname wel in aanmerking komt voor uitstel van vertrek, kan hij hiertoe een nieuwe aanvraag indienen.
8 EVRM
8. Verweerder heeft eisers privéleven en familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM voldoende beoordeeld door middel van de verwijzing naar het besluit uit december 2017. In dat besluit is uitgebreid ingegaan op eisers belangen, waarbij ook betrokken is dat eiser in Nederland is geboren en getogen, nooit in Marokko heeft gewoond en de taal niet machtig is. Dat eiser juist in Marokko zijn PTSS heeft opgelopen, heeft verweerder niet mee hoeven wegen nu niet vaststaat dat eiser PTSS heeft. Verder heeft eiser pas in beroep aangevoerd dat hij inmiddels samenwoont met zijn vriendin, en heeft hij dit ook niet nader onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [8]
11. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:186.
2.Attention Deficit Hyperactivity Disorder.
3.Posttraumatische stressstoornis.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826, r.o. 3.3.
6.Zie paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4789, r.o. 5.1.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.