ECLI:NL:RBDHA:2024:16775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.33489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een eiser van Syrische nationaliteit tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag door de minister in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de achternaam van eiser te wijzigen, aangezien deze correct is genoteerd bij de ondertekening van de asielaanvraag. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat de spelling van zijn naam onjuist was en dat dit strijdig was met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33489

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en
de Minister van Asiel en Migratie. [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.33490. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
De achternaam van eiser
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de beschikking strijdig is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Waar de minister in de beschikking aangeeft dat de huidige gegevens (waaronder de spelling van de naam van eiser) bij AVIM zijn genoteerd, miskent deze dat eiser op die momenten zonder ondersteuning van een advocaat was en zelf - als persoon uit Syrië - het Latijnse schrift niet machtig is en niet in staat mocht worden geacht om de onjuiste spelling van zijn naam op te merken.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de achternaam van eiser te wijzigen, nu de naam is genoteerd bij de ondertekening van de asielaanvraag en documenten over de juiste spelling van de naam ontbreken. Er is op dit punt geen sprake van strijdig met het motiverings- of zorgvuldigheidsbeginsel.
Kan de minister ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in Frankrijk een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin artikel 4 van het Handvest. [3] De minister kan dan ook niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst daarbij naar zowel het AIDA Country Report: 2022 Update als het AIDA Country Report: 2023 Update, waaruit volgt dat er in Frankrijk een schrijnend tekort aan opvangcapaciteit is dat een gedwongen terugkeer naar Frankrijk zal leiden tot materiële deprivatie. De minister had volgens eiser dan ook aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 17 van de Dublinverordening.
7.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de minister er in het algemeen van uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [5]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om zodanige tekortkomingen aannemelijk te maken. Alhoewel kan worden aangenomen dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, is niet gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De rechtbank acht daarbij relevant dat de Afdeling reeds heeft geoordeeld dat het door eiser aangehaalde AIDA-rapport "Country Report: France 2023 Update" geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de uitspraak van 2 mei 2024 is betrokken. [6] Ook is de enkele en onvoldoende onderbouwde stelling van eiser dat er een reëel risico is dat hij geen opvang krijgt is onvoldoende om een dergelijke risico aan te nemen. Voor zover eiser meent dat er geen of ontoereikende opvang voor hem zal zijn, dient hij hierover te klagen bij de Franse autoriteiten. Er rustte dan ook geen plicht tot nader onderzoek op de minister en deze heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de aanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich toe te trekken. De beschikking is op deze punten afdoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dan wel diens ambtsvoorganger, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863.