ECLI:NL:RBDHA:2024:16775
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een eiser van Syrische nationaliteit tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag door de minister in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de achternaam van eiser te wijzigen, aangezien deze correct is genoteerd bij de ondertekening van de asielaanvraag. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat de spelling van zijn naam onjuist was en dat dit strijdig was met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.