ECLI:NL:RBDHA:2023:16539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.30086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder niet gehouden de aanvraag in behandeling te nemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.P.M. Ngasirin, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Talsma. Het bestreden besluit, genomen op 20 september 2023, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij overwoog dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken, dat inhoudt dat verweerder mag uitgaan van de veronderstelling dat andere lidstaten van de EU zich aan het EU-recht houden, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. De eiser voerde aan dat de opvang in Duitsland ondermaats is en dat hij vreest voor indirect refoulement naar Irak. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de opvang in Duitsland structurele tekortkomingen vertoont die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser over het ontbreken van juridische bijstand in Duitsland en de vrees voor indirect refoulement verworpen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beschermingsbeleid in Duitsland fundamenteel verschilt van dat in Nederland, en dat hij niet heeft aangetoond dat hij geen toegang heeft tot rechtsbijstand in Duitsland. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.30086
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.30087, op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), daarin is bepaald dat een asielaanvraag in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat
verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat de authoriteiten van Duitsland zich niet altijd aan de Opvangrichtlijn houden, en dat opvangvoorzieningen in Duitsland ondermaats zijn. Hij verwijst hierbij naar het AIDA-rapport over Duitsland, update 2021, pagina 112, waaruit blijkt dat er een gebrek aan privacy is. Verder blijkt uit pagina 116 dat er aanvallen zijn op asielzoekerscentra. Ook is de gezondheidszorg ontoereikend in de meeste instellingen. Eiser voelde zich niet veilig in Duitsland en werd vaak gediscriminieerd en onrechtmatig behandeld. Verder heeft eiser geen toegang tot kosteloze rechtsbijstand, dit is in strijd met artikel 20, eerste lid van de Procedurerichtlijn. Het valt in geval van eiser niet op voorhand uit te sluiten dat zijn beroep een reële kans van slagen zal hebben. Ook weet eiser niet waar en hoe hij moet klagen over zijn omstandigheden, omdat hij de taal niet spreekt. Daarnaast vreest eiser voor indirect refoulement naar Irak, omdat zijn asielverzoek in Duitsland is afgewezen. Bovendien is in geval van eiser sprake van individuele, bijzondere omstandigheden die maken dat het vasthouden aan de Dublinprocedure getuigt van onevenredige hardheid. Verweerder dient de asielaanvraag van eiser daarom in behandeling te nemen.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Eiser is hier niet in geslaagd.
Opvang
5. Het AIDA-rapport waar eiser naar verwijst bevat naar het oordeel van de rechtbank weliswaar kritische kanttekeningen over de opvang in Duitsland, maar hieruit blijkt niet dat in Duitsland sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. De Duitse autoriteiten garanderen met het claimakkoord dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verdragsverplichtingen. Mocht eiser problemen ervaren met opvang in Duitsland, dient hij zich te wenden tot de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben.
Rechtsbijstand
6. Met betrekking tot het betoog van eiser dat hij in Duitsland verstoken is gebleven van juridische bijstand, is van belang dat de Procedurerichtlijn geen onvoorwaardelijk recht biedt op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures. Uit artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn volgt dat kosteloze rechtsbijstand niet onbeperkt is en dat daaraan voorwaarden mogen worden gesteld. Ook als de stelling van eiser klopt is niet
zonder meer sprake van een systeemfout. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem persoonlijk onmogelijk zou zijn om in Duitsland rechtsbijstand te verkrijgen bij zijn asielprocedure. Daarbij kan hij in Duitsland klagen over een fout die gemaakt zou worden aldaar. Dat hij stelt dat hij niet weet waar en hoe dat moet, doet daar niet aan af. Hij is, anders dan de gronden vermelden, naar eigen zeggen de taal machtig en kan om hulp vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Indirect refoulement
7. Ten aanzien van de vrees van eiser voor indirect refoulement overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 20221 is het toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogt dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat indirect een reëel risico loopt op refoulement. De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo, punt 91 tot en met 93.2 Naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst. In de tweede plaats kan een vreemdeling het ontbreken van bescherming door de rechter in de verantwoordelijke lidstaat aannemelijk maken door algemene informatie over te leggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in de verantwoordelijke lidstaat niet effectief is.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beschermingsbeleid van Nederland evident en fundamenteel verschilt met het beschermingsbeleid van Duitsland. Dit terwijl de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij de vreemdeling ligt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 benadrukt dat niet ieder restrictiever beschermingsbeleid moet worden aangemerkt als tekortkoming in de asielprocedure van de verantwoordelijke lidstaat.3 De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
9. Ten aanzien van het beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordneing overweegt de rechtbank als volgt. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich in onderhavige procedure niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
individuele omstandigheden die aanleiding geven gebruik te maken van de bevoegdheid de asielaanvraag aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2023 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
zaaknummer: NL23.30086
5
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
11 oktober 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.