ECLI:NL:RBDHA:2024:16288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.20615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht naar Italië

In deze zaak heeft verzoeker op 14 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 13 november 2022. De minister van Asiel en Migratie heeft op 29 juli 2024 de aanvraag afgewezen. Verzoeker trok zijn beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak buiten zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten geregeld is in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling moest worden genomen door een andere EU-lidstaat, zoals bedoeld in de Dublinverordening. De beslistermijn voor de asielaanvraag begon op 26 april 2023, en de rechtbank concludeert dat de verlenging van de beslistermijn door de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 rechtsgeldig was. Verzoeker heeft verweerder op 10 april 2024 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken.

Daarom is er geen sprake van tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is gedaan op 4 oktober 2024 door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier S. Mohandes, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20615

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder.

Inleiding

Verzoeker heeft op 14 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 13 november 2022.
Bij besluit van 29 juli 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen.
Verzoeker heeft het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. [1]

Beoordeling door de rechtbank

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. [2] Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Verweerder heeft onderzocht of de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling moet worden genomen omdat een andere lidstaat van de Europese Unie daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Dublinverordening. [3] Artikel 42, zesde lid, van de Vw [4] bepaalt dat de beslistermijn in dergelijke gevallen aanvangt op het moment waarop is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is of zal worden voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat moment is in ieder geval aangebroken wanneer de in de Dublinverordening neergelegde uiterste overdrachtstermijn is verstreken. Dat moment kan zich echter ook eerder voordoen, bijvoorbeeld als verweerder zelf eerder besluit om de asielaanvraag aan zich te trekken of als door feiten en omstandigheden blijkt dat de verantwoordelijkheid vanaf een bepaald moment aan Nederland behoort of zal gaan behoren.
3. De Afdeling [5] heeft in haar uitspraken van 26 april 2023 [6] geoordeeld dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn om de overdrachten zoals bedoeld in de Dublinverordening op enig moment weer te hervatten, het op dit moment niet mogelijk is om vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat. Dit betekent dat het vanaf 26 april 2023 voor verweerder duidelijk was of had moeten zijn dat een overdracht van verzoeker aan Italië niet mogelijk was, en dat hij verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw moet er binnen zes maanden op een asielaanvraag worden beslist. Gelet op wat hierboven is overwogen, vangt deze beslistermijn in het geval van verzoeker aan op 26 april 2023. De beslistermijn zou daarom op 26 oktober 2023 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [7] de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden, waardoor deze voor verzoeker pas op 26 juli 2024 zou eindigen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [8] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. [9] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig.
5. Verzoeker heeft verweerder op 10 april 2024 in gebreke gesteld. Op dat moment was de wettelijke beslistermijn nog niet verstreken. Dit betekent dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep.
6. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijke tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 oktober 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.Verordening (EU) Nr. 604/2103.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
9.Vreemdelingenwet 2000.