ECLI:NL:RBDHA:2024:16001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/657533 / HA ZA 23-1054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake legitieme portie en schenkingen in nalatenschap

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024, gaat het om de berekening van de legitieme portie van [naam 3] in de nalatenschap van erflater en erflaatster. De procedure is gestart door [naam 1] en [naam 2], die als eisers in conventie optreden, tegen [naam 3], die als gedaagde in conventie en eiser in reconventie optreedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater en erflaatster schenkingen hebben gedaan aan de legitimaris, [naam 3]. De rechtbank heeft de feiten en de procedure uitvoerig besproken, inclusief de testamenten van erflater en erflaatster, de schenkingen die zijn gedaan, en de waarde van de nalatenschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat de legitieme portie van [naam 3] dient te worden berekend op basis van de netto waarde van de nalatenschap, vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de legitieme portie van [naam 3] in totaal € 177.190,68 bedraagt, waarvan hij reeds € 133.633,37 heeft ontvangen. Dit betekent dat er nog een bedrag van € 43.557,31 door [naam 1] aan [naam 3] moet worden betaald. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/657533 / HA ZA 23-1054
Vonnis van 9 oktober 2024
in de zaak van

1.[naam 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[naam 2],
te [woonplaats 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. L.M.M. Loerakker te Amsterdam,
tegen
[naam 3],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.R. Knoester te Steenbergen.
Partijen zullen hierna [naam 2] en [naam 3] genoemd worden. Eiseressen zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [naam 2] en [naam 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 november 2023 met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met productie 1;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 9 tot en met 22;
  • de akte overlegging productie 2 van [naam 3] ;
  • het tussenvonnis van 29 mei 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • het bericht van de rechtbank van 11 juni 2024 waarbij partijen zijn bevolen nadere stukken in het geding te brengen;
  • de akte uitlaten tevens akte overleggen productie 23 van [naam 2] en [naam 1] ;
  • de akte overlegging productie 24 van [naam 2] en [naam 1] ;
  • de akte overlegging productie 3 van [naam 3] ;
  • de antwoordakte tevens akte overlegging productie 4 tot en met 7 van [naam 3] ;
  • de akte uitlaten tevens akte vermindering van eis met producties 24 en 25 van [naam 1] en [naam 2] ;
  • de antwoordakte van 11 september 2024 van [naam 3] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de mondelinge behandeling is gezegd.
1.3.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Op [sterfdag 1] 2020 is overleden [erflater] (hierna: erflater). Erflater was bij leven in algemene gemeenschap van goederen gehuwd met [erflaatster] (hierna: erflaatster). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [naam 3] en [naam 2] . Erflaatster is overleden op [sterfdag 2] 2022.
2.2.
Erflater en erflaatster hebben bij testament van 24 juli 2019 over hun nalatenschap beschikt. In de testamenten hebben zij over en weer elkaar en hun dochter tot erfgenaam benoemd. Erflater en erflaatster hebben tot executeur benoemd [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] is de broer van erflater.
2.3.
[naam 3] heeft na het overlijden van erflater en erflaatster tijdig een beroep gedaan op de legitieme portie.
2.4.
De winkelruimte aan de [adres 1] te Den Haag en het daarboven gelegen appartement aan de [adres 2] zijn in ieder geval sinds de Tweede Wereldoorlog in eigendom geweest van de familie van erflater. In de winkelruimte werd door erflater en [naam 3] als beherende vennoten, en erflaatster als stille vennoot, een sigarenhandel geëxploiteerd.
2.5.
Op 18 december 2006 heeft [bedrijfsnaam 1] Bedrijfsmakelaardij in opdracht van erflater de winkelruimte aan de [adres 1] te Den Haag getaxeerd. In het taxatierapport staat, voor zover relevant, het volgende:

C. DOEL VAN DE TAXATIE
De taxatie is bedoeld om inzicht te verstrekken in de waarde van het object ten behoeve van:
1. de beoordeling van een aanvraag voor een (hypothecaire) geldlening bij:Nader te bepalen Geldverstrekker.
2. waardebepaling in verband met de verkoop het appartementsrecht als onderdeel van de bedrijfsovername door de zoon van de opdrachtgever
D. WAARDERING
Het object is per opnamedatumvan 18 december 2006getaxeerd op:
- onderhandse verkoopwaarde, leeg, vrij van huur en gebruik:
€ 328.000,-- zegge: drie honderd acht en twintig duizend euro
2.6.
Uit de akte van levering van de [adres 1] van 19 juli 2007 volgt, voor zover relevant, het volgende:
Opnegentien juli tweeduizend zevenverschijnen voor mij, (…)
1. de heer[naam 3](…) hierna te noemen: “Vennoot B”;
2. de heer[erflater](…) hierna te noemen: “Vennoot C”;
3. mevrouw[erflaatster](…) hierna te noemen: “Vennoot A”.
De verschenen personen, handelend als gemeld, verklaren:
ONTBINDING COMMANDITAIRE VENNOOTSCHAP
(i) Bij overeenkomst van achtentwintig februari negentienhonderd achtennegentig zijn partijen een commanditaire vennootschap aangegaan onder de naam: [bedrijfsnaam 4] C.V., hierna aangeduid als: “CV”, waarbij als
beherende vennoten Vennoot A en Vennoot B en als commanditaire/stille vennoot Vennoot
C optraden.
(ii) De CV is per éénendertig december tweeduizend zes beëindigd en partijen zijn
overeengekomen de activa en passiva van de CV te verdelen en te leveren, een en ander
overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 en volgende van de sub (i) bedoelde
overeenkomst van achtentwintig februari negentienhonderd achtennegentig.
(iii) Ter uitvoering van de sub (ii) bedoelde overeenkomst zijn alle activa en passiva van de
door de vennoten gedreven onderneming op één januari tweeduizend zeven overgedragen
aan Vennoot B, voor en ten behoeve van de op één januari tweeduizend zeven door hem
voortgezette onderneming/eenmanszaak genaamd [bedrijfsnaam 2] ”, dit
echter met uitzondering van het in deze akte vermelde registergoed, welk registergoed als
buitenvennootschappelijk vermogen aan de CV ter beschikking is gesteld door Vennoot C.
(iv) Het voren bedoelde registergoed is:
het appartementsrecht, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 1].
omvattende:
a. de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte met berging en tuin
op de begane grond en verder toebehoren te [postcode][gemeente], plaatselijk
bekend[adres 1], hierna aangeduid als: “Bedrijfsruîmte’ en
b. het twee vijfde onverdeelde aandeel in de gemeenschap, bestaande uit het gebouw
met winkelhuis met afzonderlijke bovenwoning te ‘s-Gravenhage, plaatselijk bekend
[adres 3] , hierna aangeduid als: “Gebouw’ten tijde van de splitsing in
appartementsrechten kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 2]
, groot een are en tweeënveertig centiaren;
hierna aangeduid als: “Registergoed”.
(v) Blijkens de sub (ii) bedoelde overeenkomst heeft Vennoot C zich verbonden om het
Registergoed aan Vennoot B als voortzetter van de onderneming over te dragen, zulks
door middel van levering van het Registergoed.
(…)
WAARDE REGISTERGOED/OMZETBELASTING/VRIJSTELLI NG
OVERDRACHTSBELASTING
Blijkens een taxatie van het Registergoed is de onderhandse verkoopwaarde, terzake de
eventuele verschuldigdheid van overdrachtsbelasting, vastgesteld op drie honderd
achtentwintig duizend euro (€ 328.000,00), doch is door partijen, met betrekking tot deze
levering, een bedrag groot drie honderd vijfentwintig duizend euro (€ 325.000,00) in de
verrekening gevolgd.
Ter zake van de levering is geen omzetbelasting verschuldigd.
Ter zake van de verkrijging is geen overdrachtsbelasting verschuldigd aangezien Vennoot B bij dezen een beroep doet op vrijstelling als bedoeld in artikel 15, lid 1 onder b van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de toepasselijkheid van die vrijstelling wordt niet door lid 4 van dat artikel 15 uitgesloten.
BETALING OVERNAMESOM/KWIJTING
De verschenen personen, handelend als gemeld, verklaren tenslotte:
- de totale overnamesom, bestaande uit het aandeel van Vennoot A en Vennoot C in het
vermogen van de CV, het Registergoed en rekening houdende met een belastinglatentie
terzake de beëindiging van de CV van vijfendertig procent (35%), bedraagt twee honderd
negenendertig duizend negen honderd vierenvijftig euro (€ 239.954,00), welk bedrag door
Vennoot B is voldaan door storting op een daartoe bestemde kwaliteitsrekening ten name
van [notariskantoor] , bewaarder van deze akte, hierna te
noemen: “Notaris”, waarmee Vennoot B aan zijn verplichting tot betaling heeft voldaan;
- Vennoot A en Vennoot C verlenen Vennoot B kwijting voor diens betalingsverplichtingen.
2.7.
Uit de afrekening van 19 juli 2007 van [notariskantoor] volgt dat [naam 3] de winkelruimte heeft gekocht voor een prijs van € 239.954. Erflater en erflaatster hebben de koopprijs tot een bedrag van € 22.048 kwijtgescholden. Deze schenking aan [naam 3] is vastgelegd in een afzonderlijke overeenkomst van schenking van dezelfde datum, waarbij erflater en erflaatster gezamenlijk zijn aangeduid als “schenker” en [naam 3] als “begiftigde”.
2.8.
Erflater heeft in maart 2012 het appartement aan de [adres 1] te [plaats] te koop gezet. Daarbij is, in samenspraak met een makelaar, de vraagprijs bepaald op € 395.000.
2.9.
Op 14 oktober 2012 heeft erflater een e-mail gestuurd aan [naam 3] . De inhoud van de e-mail luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Beste [naam 3] , (…)
Aangezien ik een lening ben aangegaan en aan mijn verplichtingen moet voldoen om het huis in Leiden te kunnen kopen stel ik voor om het pand boven de zaak zelf te gaan verhuren. Dat is dan op mijn verantwoording, en jij kan lekker sparen zodat je het op een later tijdstip kan realiseren.
Wij praten van de week nog wel over de rekeningen van [naam 5] de € 10.000,00 (dak) wat wij toch anders moeten doen zoals jij voorstelde is beter.
Daar ik zo spoedig mogelijk van mijn schuld af wil zijn (Je weet hoe ik ben) moet ik de tijd zo kort mogelijk houden i.v.m. de hoge rente die ik moet betalen…
Hopende dat je hier begrip voor hebt.”
Verder heeft erflater op 14 oktober 2012 een e-mail aan zijn broer, [naam 1] , gestuurd, waaruit volgt dat hij over de inhoud van de e-mail aan [naam 3] overleg heeft gehad met [naam 1] . Uit deze e-mail volgt verder, voor zover relevant, het volgende:
“Ik ga de mail zo wegsturen.
Alleen de € 10.000,00 van het dak daar ben ik zelf debet aan want hij wilde het juist aan mij betalen maar ik dacht dat komt later wel met de verkoop van het huis.”
2.10.
Op 11 februari 2013 heeft [naam 3] het appartement gekocht voor een bedrag van € 310.000.
2.11.
[naam 2] is getrouwd met [naam 4] . Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. [naam 2] , [naam 4] en hun twee kinderen hebben vanaf 2017 in totaal een bedrag van € 98.574 aan schenkingen van erflater en/of erflaatster ontvangen.
2.12.
[naam 3] en [naam 2] hebben in juli 2023 een overeenkomst inzake legitieme vordering ondertekend. Uit deze overeenkomst volgt dat er tussen partijen een verschil van inzicht bestaat over de omvang van de legitimaire massa, maar dat het totaal van de legitieme porties voorlopig wordt begroot op € 133.6333,37. [naam 2] heeft dit bedrag via de kwaliteitsrekening van de notaris aan [naam 3] betaald.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[naam 2] en [naam 1] vorderen samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam 3] veroordeelt om binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis aan eisers afschrift van de volgende stukken te verstrekken, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat [naam 3] nalatig mocht zijn en/of blijven aan de in dezen uit te spreken veroordeling te voldoen:
- Opgave van alle giften die hij heeft ontvangen, in het bijzonder opgave van de overnamesom die hij aan erflater en erflaatster heeft betaald voor de eenmanszaak Sigarenmagazijn [bedrijfsnaam 3] ;
II. de omvang van de legitieme porties van [naam 3] vast te stellen;
III. [naam 3] veroordeelt om € 73.586 aan de nalatenschap te voldoen binnen 14 werkdagen na betekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf een door de rechtbank te bepalen datum;
IV. [naam 3] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en nakosten.
3.2.
[naam 3] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[naam 3] vordert samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
In het incident:
Primair: [naam 3] machtigt om namens en op kosten van de nalatenschappen van erflater en erflaatster, (i) bij alle Nederlandse bankinstellingen alle nog achterhaalbare bankafschriften van bankproducten op te vragen, (ii) bij de Belastingdienst IB aangiften op te vragen van voor 2016 voor zover die nog beschikbaar zijn en (iii) bij andere banken en verzekeraars informatie te bevragen omtrent het bestaan van aan erflaters (ooit) toebehorende tegoeden, (door hen afgesloten) polissen of andere aanspraken van erfiaters en/of de nalatenschappen.
Subsidiair: een voorziening treft zoals de Rechtbank in goede justitie
zal vermenen te behoren.
In reconventie:
I. voor recht verklaart dat het totaal van de legitieme porties minimaal
wordt gesteld op € 133.633,37 danwel op een zodanig hoger bedrag als de rechtbank in goede justitie zal verrnenen te behoren;
II.voor zover de legitieme porties worden begroot op meer dan €
133.633,37 de nalatenschappen te veroordelen tot betaling aan [naam 3] van
het meerdere.
In het incident en in reconventie:
de kosten compenseert.
3.5.
[naam 2] en [naam 1] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid [naam 1] en [naam 2]

4.1.
De inleidende dagvaarding is uitgebracht op verzoek van [naam 1] , in zijn hoedanigheid van executeur van erflaatster, en [naam 2] . [naam 3] stelt dat [naam 1] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen omdat hij zijn taken als executeur heeft neergelegd. [naam 1] heeft op de mondelinge behandeling van 8 augustus 2024 toegelicht dat hij zijn taak als executeur als zeer emotioneel belastend heeft ervaren. Vanwege de aanwezigheid van andere privéomstandigheden heeft hij enige tijd afstand moeten nemen en heeft [naam 2] zijn taken voor hem waargenomen. Inmiddels heeft [naam 1] zijn taken als executeur hervat. Tot een verzoek om ontslag bij de kantonrechter is het nooit gekomen. Op de mondelinge behandeling hebben beide partijen verder aangegeven dat zij het belangrijk vinden dat de vorderingen door de juiste persoon zijn ingesteld, maar dat zij ook graag willen dat deze procedure inhoudelijk wordt behandeld.
4.2.
Art. 4:80 BW houdt in dat de legitimaris die aanspraak op de legitieme portie maakt, ter zake daarvan een vordering heeft op de gezamenlijke erfgenamen. De schuld ter zake van een legitieme portie waarop krachtens art. 4:80 BW aanspraak wordt gemaakt, is een schuld van de nalatenschap (art. 4:7 lid 1, onder g, BW). Op grond van art. 4:144 lid 1 BW heeft de executeur tot taak de schulden van de nalatenschap te voldoen. De executeur vertegenwoordigt gedurende zijn beheer bij de vervulling van zijn taak de gezamenlijke erfgenamen in en buiten rechte (art. 4:145 lid 2 BW). De executeur treedt daarbij op als privatief vertegenwoordiger van de erfgenamen. Dat betekent dat de erfgenamen niet zelf als zodanig voor de nalatenschap kunnen optreden. Het voorgaande betekent dat [naam 1] , en niet [naam 2] , bevoegd is om het betaalde voorschot op de legitieme portie terug te vorderen, en zij in haar vorderingen dus niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal, gelet op de uitdrukkelijk wens van partijen dat dit geschil inhoudelijk wordt behandeld, er daarbij van uitgaan dat [naam 1] de vorderingen heeft ingesteld in zijn hoedanigheid van executeur van zowel erflater als erflaatster.
Informatieverzoeken
4.3.
Het gaat in deze zaak om het vaststellen van de legitieme portie van [naam 3] . Zowel [naam 1] als [naam 3] stellen dat door erflater en/of erflaatsters in het verleden schenkingen zijn gedaan die bij het vaststellen van de omvang van de legitimaire massa moeten worden meegenomen. Om te kunnen controleren of er nog verdere giften zijn gedaan, hebben beide partijen gevorderd dat de ander wordt bevolen om nadere informatie in het geding te brengen.
4.4.
De rechtbank heeft bij bericht van 11 juni 2024 op grond van artikel 22 lid 1 Rv aan beide partijen bevolen om, voor zover zij dit nog niets reeds hebben gedaan, opgave te doen van alle giften die zij van erflater en/of erflaatster hebben ontvangen en dit zo veel als mogelijk met stukken te onderbouwen. Uit het antwoord van [naam 1] volgt dat [naam 2] , haar man en twee kinderen vanaf 2017 in totaal een bedrag van € 98.574 aan schenkingen hebben ontvangen. Volgens [naam 1] zijn alle bankafschriften, voor zover die nog te achterhalen zijn, reeds in bezit van [naam 3] . [naam 1] heeft op de mondelinge behandeling verder toegelicht dat het juist is dat uit de aan [naam 3] overgelegde afschriften van de betaalrekeningen van erflater en erflaatster volgt dat zij nog over meer bankrekeningen beschikten, maar dat het gaat om aan de betaalrekening gekoppelde spaarrekeningen en twee flexibele hypothecaire leningen. Vanaf deze rekeningen kunnen dus geen schenkingen aan derden zijn gedaan. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van de toelichting van [naam 1] te twijfelen. Daarbij komt dat [naam 3] van erflater en erflaatster ook de aangiften inkomensbelasting vanaf 2016 heeft ontvangen, zodat [naam 3] kan controleren of bij het berekenen van de legitimaire massa geen banksaldi over het hoofd zijn gezien. Voor zover [naam 3] de overlegging van andere gegevens voor ogen staat, heeft hij onvoldoende gemotiveerd toegelicht waarom hij daar nog een belang bij heeft.
4.5.
[naam 3] heeft op 19 juli 2007 een schenking van € 22.048 van erflater en erflaatster ontvangen. [naam 3] stelt dat hij verder geen giften heeft ontvangen. [naam 3] heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat hij geen stukken meer heeft met betrekking tot de overname van de sigarenwinkel in 2007. [naam 3] is inmiddels van boekhouder gewisseld en het is gelet op het tijdsverloop ook niet waarschijnlijk dat zijn voormalige boekhouder nog over relevante stukken beschikt. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om aan de toelichting van [naam 3] te twijfelen. Nu [naam 3] niet meer over de gevraagde stukken beschikt, kan hij ook niet worden gehouden om ze te overleggen.
4.6.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de over en weer gedane informatieverzoeken afwijzen.
Omvang van de legitimaire massa
4.7.
De legitieme portie wordt volgens artikel 4:65 BW berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden zoals bedoeld in dat artikel. Deze waarde vormt de legitimaire massa. Niet in geschil is de waarde van de goederen minus de schulden van zowel erflater als erflaatster. Dit gaat om respectievelijk € 316.814 en € 480.671, exclusief de waarde van de inboedel en sieraden. [naam 1] heeft de waarde van de inboedel en sieraden geschat op een totaalbedrag van € 3.000. [naam 3] heeft zich op de mondelinge behandeling van 8 augustus 2024 akkoord verklaard met de waardebepaling zoals beschreven in randnummers 32 en 34 van de conclusie van antwoord in reconventie. De overzichten die partijen nadien hebben overgelegd wijken hier op ondergeschikte punten vanaf, zonder dat duidelijk wordt toegelicht waarom, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Voor de berekening van de legitimaire massa dienen bij het saldo van de nalatenschap de giften opgeteld te worden die door [naam 3] en [naam 2] en haar gezin zijn ontvangen. Over de hoogte van dat laatste bedrag bestaat geen onenigheid. Partijen zijn het er over eens dat [naam 2] en haar gezin in totaal € 98.574 aan giften hebben ontvangen. Wat partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag welk bedrag [naam 3] aan giften heeft ontvangen. De rechtbank gaat achtereenvolgens in op eventuele giften die [naam 3] volgens [naam 1] heeft ontvangen bij de koop van de winkelruimte, de koop van het appartement en de bijdrage aan het dak. Vervolgens gaat de rechtbank in op de vraag aan wie de door [naam 3] en [naam 2] en haar gezin ontvangen giften moeten worden toegerekend en wat dit voor gevolgen heeft voor de legitieme portie van [naam 3] .
Winkelruimte
4.8.
De winkelruimte is per 18 december 2006 getaxeerd op een waarde van € 328.000. Het doel van de taxatie was blijkens het taxatierapport (i) de beoordeling van de aanvraag voor een (hypothecaire) geldlening en (ii) de waardebepaling in verband met de verkoop van het appartementsrecht als onderdeel van de bedrijfsovername door de zoon van de opdrachtgever. Volgens [naam 1] heeft [naam 3] op 19 juli 2007 de winkelruimte gekocht voor een bedrag van € 239.954. Van de aankoopprijs is € 22.048 kwijtgescholden. [naam 3] erkent dit laatste bedrag als gift. [naam 1] stelt dat (ook) het verschil tussen de getaxeerde waarde en de koopprijs is aan te merken als een gift. Dit wordt door [naam 3] weersproken.
4.9.
De rechtbank overweegt dat als gift wordt aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van het eigen vermogen verrijkt (artikel 7:186 lid 2 BW). Hiervoor is niet alleen vereist dat er sprake is van bevoordeling, maar ook van de wil tot bevoordeling. De gever moet de bedoeling hebben om de ontvanger te verrijken (HR 15 juni 1994, NJ 1995/577 en HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7272). Of een bevoordelingsbedoeling aanwezig was, dient aan de hand van de omstandigheden van het geval te worden vastgesteld (PHR 25 oktober 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1083).
4.10.
De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling van 8 augustus 2024 bij wijze van voorlopig oordeel aan partijen medegedeeld dat zij in het eindvonnis waarschijnlijk tot het oordeel zou komen dat in verband met de verkoop van de winkelruimte sprake is van een gift aan [naam 3] . Uit het taxatierapport van 18 december 2016 volgt namelijk dat de winkelruimte getaxeerd was op een waarde van € 328.000, en uit de nota van afrekening van 19 juli 2007 volgt dat [naam 3] voor de winkelruimte een koopsom van € 239.954 heeft betaald. [naam 3] heeft, ook na vragen van de rechtbank op de mondelinge behandeling van 8 augustus 2024, geen goede verklaring kunnen geven waarom bij de koopovereenkomst ten gunste van [naam 3] van de getaxeerde waarde was afgeweken. [naam 3] had daarmee, met andere woorden, onvoldoende gemotiveerd weersproken dat in de koopovereenkomst een wil van de erflater besloten lag om [naam 3] te bevoordelen.
4.11.
De na de mondelinge behandeling als productie 25 door [naam 1] overgelegde akte van levering van 19 juli 2007 werpt echter een ander licht op de zaak. Uit de akte van levering volgt dat tegelijk met de levering van de winkelruimte aan [naam 3] , erflater, erflaatster en [naam 3] hebben beoogd om de commanditaire vennootschap te ontbinden, en alle activa en passiva over te dragen aan [naam 3] . Daarbij is rekening gehouden met een belastinglatentie wegens de beëindiging van de commanditaire vennootschap. De winkelruimte is tegen een waarde van € 325.000 in de verrekening betrokken, alleen is op de koopprijs een belastinglatentie wegens de beëindiging van de commanditaire vennootschap in mindering gebracht. Uit de akte van levering volgt dat [naam 3] , na verrekening, per saldo nog een bedrag diende te betalen te betalen van € 239.954. Dit betekent dat [naam 3] de winkelruimte dus min of meer tegen de getaxeerde waarde heeft overgenomen. Gelet hierop heeft [naam 1] zijn stelling dat erflater bij de verkoop van de winkelruimte de wil heeft gehad om [naam 3] te bevoordelen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. [naam 1] heeft nog wel betoogd dat van een belastinglatentie geen sprake kan zijn geweest, maar hij heeft dit betoog onvoldoende handen en voeten gegeven. De rechtbank acht daarbij van belang dat de akte van levering is opgesteld door een notaris die zich van het bestaan van de belastinglatentie moet hebben vergewist. Dat bijna twintig jaar later niet meer kan worden achterhaald hoe de belastinglatentie precies is berekend, is onvoldoende om aan te nemen dat erflater, erflaatster en [naam 3] een ‘fiscale truc’ hebben uitgehaald. De rechtbank gaat daarom aan dit betoog van [naam 1] voorbij.
4.12.
Het voorgaande betekent dat slechts het op de koopsom kwijtgescholden bedrag van € 22.048 kan worden aangemerkt als een gift.
Appartement
4.13.
In maart 2012 heeft erflater het appartement te koop gezet voor een prijs van € 395.000. Op 11 februari 2013 heeft [naam 3] het appartement gekocht voor € 310.000. [naam 1] stelt dat het verschil van € 85.000 als gift moet worden aangemerkt. Erflater had niet de bedoeling het appartement aan een ander dan [naam 3] te verkopen, zelfs als die derde een goede prijs wilde betalen. [naam 3] betwist dat en voert aan dat het appartement een jaar te koop heeft gestaan. Toen een derde een bod op de woning had gedaan, heeft erflater [naam 3] in de gelegenheid gesteld om het appartement voor dezelfde prijs over te nemen. Dit heeft [naam 3] gedaan waardoor hij uiteindelijk dus een marktconforme prijs heeft betaald.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet vastgesteld worden dat bij de verkoop van het appartement sprake is van een gift aan [naam 3] . Erflater heeft, anders dan bij de winkelruimte, het appartement in de vrije verkoop gezet. De rechtbank leidt hieruit af dat de erflater in ieder geval serieus de mogelijkheid in overweging heeft genomen om het appartement aan een derde te verkopen. Het ligt alleen al om deze reden niet voor de hand dat [naam 3] een prijs heeft betaald die aanmerkelijk lager ligt dan de waarde van het appartement in het economische verkeer. Dat de prijs die [naam 3] voor het appartement heeft betaald € 85.000 lager ligt dan de vraagprijs, maakt dat niet anders. De vraagprijs van € 395.000 is volgens de ‘opdracht tot dienstverlening bij verkoop’ tussen opdrachtgever en makelaar overeengekomen, en geeft voor de waardebepaling van de woning slechts beperkte houvast. Verder is niet in geschil dat het appartement bijna een jaar lang te koop heeft gestaan en de woningmarkt in 2012/2013 erg ongunstig was. Het is in deze omstandigheden goed mogelijk dat erflater bereid was om fors in prijs te zakken. Nu verder niet bekend is welke biedingen er door derden zijn gedaan, kan ook niet worden vastgesteld dat [naam 3] ten opzichte van die andere kandidaat-koper is bevoordeeld. [naam 1] heeft, met andere woorden, onvoldoende gemotiveerd toegelicht dat sprake is van verarming aan de zijde van erflater en een verrijking aan de zijde van [naam 3] .
Dak
4.15.
[naam 2] stelt dat ten tijde van de verkoop van de winkelruimte aan [naam 3] in 2007 een VvE is opgericht, waarbij beide partijen (zowel [naam 3] als de erflaters) een bedrag moesten storten. [naam 3] heeft € 10.000 te weinig betaald, hetgeen verrekend zou worden bij de verkoop van het appartement. Dit is nooit gebeurd, zodat het bedrag als schenking aan [naam 3] moet worden aangemerkt, aldus [naam 2] .
4.16.
Met [naam 3] is de rechtbank van oordeel dat [naam 2] onvoldoende heeft gesteld waaruit blijkt dat sprake is van een gift. [naam 2] heeft de e-mailberichten van 14 oktober 2012, zoals weergegeven in r.o. 2.8 van dit vonnis, overgelegd. Niet duidelijk is wat het ‘voorstel’ inhoudt, waarnaar wordt gerefereerd. Daarnaast is op de schenkingsovereenkomst van 19 juli 2007 met pen het volgende aangetekend: “
Dak € 10.000,= minder betaald”. Hieruit kan de rechtbank niet afleiden dat [naam 3] van erflaters een gift heeft ontvangen.
Toerekening
4.17.
[naam 1] stelt dat met name erflater heel vrijgevig was. Hij heeft, zonder erflaatster daarbij te betrekken, de giften aan [naam 2] en haar gezin gedaan. Dit blijkt uit de omstandigheid dat na het overlijden van erflater er nog nauwelijks giften zijn gedaan. De giften vóór het overlijden van erflater aan [naam 2] en haar gezin moeten daarom worden toegerekend aan erflater, en alle giften na het overlijden van erflater aan erflaatster. Uit de overeenkomst van schenking van 19 juli 2007 volgt dat de schenking aan [naam 3] is gedaan door erflater en erflaatster gezamenlijk. Deze gift moet dus volgens [naam 1] voor gelijke helften aan erflater en erflaatster worden toegerekend. [naam 3] ziet dit anders. Volgens hem zijn alle giften aan [naam 2] en haar gezin gedaan vanaf de gezamenlijke rekening van erflater en erflaatster. Alle giften vóór het overlijden van erflater moet daarom voor gelijke helften worden toegerekend aan erflater en erflaatster. De gift aan [naam 3] dient uitsluitend te worden toegerekend aan erflater.
4.18.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat bij de toerekening van een gift niet dient te worden afgeweken van de formele tenaamstelling, waarmee wordt bedoeld dat giften voor het geheel moeten worden toegerekend aan degene van de echtgenoten die daarbij partij is geweest (Hof Arnhem-Leeuwarden 21 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8057).
4.19.
De rechtbank overweegt dat uit de overeenkomst van schenking van 19 juli 2007 volgt dat de schenking aan [naam 3] is gedaan door erflater en erflaatster gezamenlijk. De gift aan [naam 3] moet daarom worden toegerekend aan zowel de erflater als de erflaatster. Tussen partijen is niet in geschil dat de schenkingen aan [naam 2] en haar gezin zijn gedaan vanaf de gezamenlijke rekening van erflater en erflaatster. De rechtbank ziet gelet op deze omstandigheid geen aanleiding om de schenkingen vóór overlijden van de erflater uitsluitend aan de erflater toe te rekenen. Ook al zou het initiatief voor de schenkingen aan [naam 2] en haar gezin zijn uitgegaan van de erflater, dan blijft staan dat hij bevoegd was om de gemeenschap te vertegenwoordigen, en de betalingen vanaf de gemeenschappelijke rekening te doen. Daarbij komt dat erflater en erflaatster in ieder geval gezamenlijk een schenking aan [naam 3] hebben gedaan, en erflaatster ook na het overlijden van erflater nog schenkingen aan [naam 2] en haar gezin heeft gedaan, zodat het niet voor de hand ligt dat alle schenkingen aan [naam 2] en haar gezin vóór het overlijden van erflater volledig buiten erflaatster om zijn gedaan.
4.20.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande alle schenkingen die na het overlijden van erflater zijn gedaan uitsluitend toerekenen aan erflaatster. Uit het door [naam 1] als productie 12 overgelegde overzicht volgt dat het hierbij gaat om een bedrag van in totaal € 3.336. Alle overige schenkingen aan [naam 2] en haar gezin (€ 98.574 – € 3.336 = € 95.238) worden aan erflater en erflaatster gezamenlijk toegerekend. Hetzelfde geldt voor de schenking aan [naam 3] .
Conclusie
4.21.
Het voorgaande betekent dat de legitieme portie van [naam 3] dient te worden berekend als volgt:
ERFLATER
netto saldo nalatenschap
€ 316.814
inboedel en sieraden
€ 1.500
schenking aan [naam 3]
€ 11.024
schenking aan [naam 2]
€ 47.619
legitimaire massa
€ 376.957
legitieme portie ⅙
€ 62.826,18
giften aan [naam 3] -/-
€ 11.024
legitieme aanspraak
€ 51.802,18
ERFLAATSTER
netto saldo nalatenschap
€ 480.671
inboedel en sieraden
€ 3.000
schenking aan [naam 3]
€ 11.024
schenking aan [naam 2] en haar gezin
€ 47.619
schenking aan [naam 2] na overlijden erflater
€ 3.336
legitimaire massa
€ 545.650
legitieme portie ¼
€ 136.412,50
giften aan [naam 3] -/-
€ 11.024
legitieme aanspraak
€ 125.388,50
4.22.
De totale legitieme aanspraak bedraagt aldus € 177.190,68. [naam 3] heeft reeds ontvangen een bedrag van € 133.633,37. Per saldo dient [naam 1] dus nog een bedrag van € 43.557,31 te voldoen
Proceskosten
4.23.
Gezien de aard van de zaak en de familieverhouding tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat partijen hun eigen (proces)kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank:
In conventie, reconventie en het incident
5.1.
verklaart voor recht dat de aanspraak van [naam 3] uit hoofde van de legitieme portie in de nalatenschap van erflater en erflaatster in totaal € 177.190,68 bedraagt;
5.2.
veroordeelt [naam 1] om het restant van de aanspraak uit hoofde van de legitieme portie, zijnde een bedrag van € 43.577,31, aan [naam 3] te betalen;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen;
5.4.
verklaart de in rechtsoverweging 5.2 neergelegde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.