ECLI:NL:GHARL:2014:8057

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
200.137.319
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen broer en zussen over nalatenschap en legitieme portie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen broer en zussen over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders. De vader van partijen heeft in 1977 en 1992 percelen grond verkocht aan zijn dochter, [geïntimeerde 1], voor een prijs die door de belastingdienst als te laag werd beoordeeld. Na het overlijden van de vader op 29 november en de moeder op 8 januari 2010, hebben de zussen de nalatenschap van hun moeder verworpen, maar willen zij hun legitieme portie ontvangen. De rechtbank heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat er geen sprake was van een gift die in aanmerking moest worden genomen bij de berekening van de legitieme portie. De broer, [appellant], heeft hiertegen hoger beroep aangetekend, stellende dat de verkoop van de percelen als een gift moet worden beschouwd.

Het hof heeft de feiten uit de eerdere vonnissen overgenomen en geconcludeerd dat de vraag of er sprake is van een gift niet relevant is voor de afwikkeling van de nalatenschap. De vader had in zijn testament bepaald dat schenkingen niet in de nalatenschap behoeven te worden ingebracht. Het hof oordeelt dat de zussen geen belang hebben bij het hoger beroep, omdat de gift niet door de moeder is gedaan en de mogelijkheid om een beroep te doen op de legitieme portie in de nalatenschap van de vader is vervallen. Het hof verwerpt het hoger beroep en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.137.319
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem C/05/230160)
arrest van de zesde kamer van 21 oktober 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. M.L.E. Storm van ’s Gravesande,
tegen:

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde
hierna: [geïntimeerde 1],
advocaat: mr. K. van Barneveld-Peters
en

2.[geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde 2]
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
17 oktober 2012 en 8 mei 2013 die de rechtbank Arnhem respectievelijk de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als eiseressen en [appellant] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 6 augustus 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1],
- het proces-verbaal van de zitting van 1 september 2014, waaruit blijkt dat partijen hebben afgezien van het houden van pleidooien. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij journaalbericht van 15 augustus 2014 door mr. Van Barneveld namens [geïntimeerde 1] zijn ingebracht.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald (op één dossier).

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis van 8 mei 2013.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[appellant], [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn broer en zussen. Deze procedure betreft de afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
4.2
Blijkens een onderhandse koopakte heeft de vader van partijen in 1977 aan [geïntimeerde 1] een perceel grond aan de [adres] te [plaats] verkocht ter grootte van 45 are en 22 centiare voor de prijs van f 30.000,-. In 1992 heeft de vader van partijen aan [geïntimeerde 1] een hieraan grenzend perceel grond ter grootte van 5 are en 33 centiare verkocht voor de prijs van f 6.000,-. Bij notariële akte van 4 september 1992 heeft de vader van partijen aan [geïntimeerde 1] deze percelen met een totale grootte van 50 are en 55 centiare, destijds kadastraal bekend als gemeente Otterlo sectie [A], met het daarop door en voor rekening van [geïntimeerde 1] gebouwde woonhuis en de pluimveestalling, geleverd. In deze akte is onder meer bepaald:
“KOOPPRIJS, VERREKENING DIVERSE BEDRAGEN
De koopprijs bedraagt
zesendertig duizend gulden(f. 36.000,00), van welk bedrag door de koper reeds dertigduizend gulden (f. 30.000,00) werd voldaan, terwijl het restant ad zesduizend gulden (f. 6.000,00) is voldaan door storting op een rekening van de notaris. (…) De verkoper verleent de koper kwitantie voor de betaling van de koopprijs (…).”
De inspecteur der registratie en successie heeft in 1993 ter zake van de verkrijging door [geïntimeerde 1] een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd en de maatstaf van heffing daarbij op grond van het taxatierapport van de waardedeskundige van de belastingdienst bepaald op f. 79.000,-.
4.3
De vader van partijen is overleden op 29 november. Hij heeft als enige erfgenamen van zijn nalatenschap achtergelaten zijn drie kinderen (partijen) en zijn echtgenote, de moeder van partijen. In zijn testament van 4 september 1992 heeft hij met toepassing van artikel 4:1167 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (oud) een ouderlijke boedelverdeling gemaakt en daarbij alle goederen van zijn nalatenschap toegedeeld aan zijn echtgenote onder de verplichting voor haar om alle schulden van zijn nalatenschap te voldoen en aan ieder van de kinderen diens of dier erfdeel in geld te betalen. Uitbetaling van deze erfdelen heeft nog niet plaatsgehad.
4.4
De moeder van partijen is overleden op 8 januari 2010. Zij heeft in haar testament van 24 november 2009 haar drie kinderen tot enige erfgenamen van haar nalatenschap benoemd. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de nalatenschap van hun moeder op 7 december 2010 verworpen en bij het afleggen van de verklaring tot verwerping verklaard dat zij hun legitieme portie in de nalatenschap van hun moeder wensen te ontvangen.
4.5
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis op vordering van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]:
a. voor recht verklaard dat in de verkoop en levering van de ondergrond van de woning en
overige opstallen aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] aan [geïntimeerde 1] geen sprake is geweest van een gift die in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de legitieme portie van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2];
[appellant] veroordeeld om aan ieder van zijn zussen een bedrag van € 26.553,14 te betalen als erfdeel in de nalatenschap van hun vader, te vermeerderen met wettelijke rente hierover vanaf 8 januari 2010;
[appellant] veroordeeld om aan elk van zijn zussen een bedrag van € 41.670,54 te betalen als legitieme portie in de nalatenschap van de moeder van partijen te vermeerderen met wettelijke rente hierover vanaf 8 januari 2010;
de proceskosten gecompenseerd;
de veroordelingen onder b en c uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en;
het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.6
[appellant] komt met twee grieven op tegen de beslissingen van de rechtbank en vordert het bestreden vonnis van 8 mei 2013 te vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] alsnog af te wijzen met hun veroordeling in de proceskosten in beide instanties. De grieven komen erop neer dat in de verkoop en levering van de ondergrond van de [adres] [huisnummer] te [plaats] een gift is besloten die in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de legitieme portie van zijn zussen in de nalatenschap van hun moeder.
4.7
Het hof is van oordeel dat de vraag of in de bedoelde verkoop en levering een gift is besloten niet van belang is voor de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van partijen. Indien al sprake is van een gift, staat vast dat deze is gedaan door de vader van partijen. Partijen hebben dit ter zitting van 1 september 2014 beiden bevestigd. De vader heeft in zijn testament van 4 september 1994 bepaald dat door hem gedane schenkingen niet in zijn nalatenschap behoeven te worden ingebracht. De zussen hebben in de nalatenschap van de vader geen beroep op de legitieme portie gedaan. Deze mogelijkheid is op grond van artikel 4:85 lid 1 BW door het verstrijken van 5 jaar na het overlijden van de vader van partijen vervallen. Voor de berekening van de legitieme portie in de nalatenschap van moeder wordt de gift niet in aanmerking genomen, omdat deze niet door moeder is gedaan. Dat vader en moeder in gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat de gift uiteindelijk ten laste van hen beiden is gekomen maakt dat niet anders. Blijkens de parlementaire geschiedenis bij de invoering van het nieuwe erfrecht is artikel 4.3.3.6a van de Vaststellingswet inhoudende dat giften ten laste van een gemeenschap van goederen geacht worden te zijn gedaan door ieder van de echtgenoten voor zijn deel daarin, alsnog geschrapt bij de Invoeringswet. De toelichting daarop vermeldt dat nadere overweging ertoe heeft geleid niet af te wijken van de formele tenaamstelling van de gift, waarmee is bedoeld dat giften voor het geheel moeten worden toegerekend aan degene van de echtgenoten die daarbij partij is geweest (Parl. Gesch. BW Inv. Boek 4, 2003, p. 1870).

5.Slotsom

5.1
Nu gelet op rechtsoverweging 4.7 de vraag of in de bedoelde verkoop en levering een gift is besloten niet van belang is voor de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van partijen heeft [appellant] geen belang bij dit hoger beroep. Het hof zal het hoger beroep verwerpen.
5.2
In de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders betreft, ziet het hof aanleiding voor compensatie van de kosten van beide instanties. Het hof zal, nu de rechtbank de kosten van de procedure in eerste aanleg heeft gecompenseerd en deze beslissing in stand blijft, hierna alleen nog de kosten van het hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.H. Lieber en R. Prakke-Nieuwenhuizen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 oktober 2014.