ECLI:NL:RBDHA:2024:15984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.31635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 6 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 10 september 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard. Eiser betoogt dat het besluit onbevoegd is genomen, omdat het is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in plaats van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat dit een gebrek is, maar dat het niet aannemelijk is dat eiser hierdoor is benadeeld, waardoor het gebrek wordt gepasseerd.

Eiser voert aan dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege een tekort aan opvangplekken in Kroatië en het risico op pushbacks. De rechtbank oordeelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van dit beginsel, tenzij eiser kan aantonen dat dit in zijn geval niet kan. Eiser slaagt hierin niet. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen bewijs is dat de overdracht aan Kroatië een reëel risico op schending van mensenrechten met zich meebrengt. De rechtbank wijst het beroep af en kent eiser een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toe, te betalen door de minister.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.31635
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers),
en

de minister van asiel en migratie

(gemachtigde: W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Toepassing van artikel 6:22 van de Awb
5. Eiser betoogt dat het bestreden besluiten onbevoegd is genomen, omdat deze is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en niet door de minister van asiel en migratie.
6. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van asiel en migratie. De rechtbank stelt vast dat het besluit ten onrechte is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het is niet aannemelijk dat de belanghebbende door dit gebrek is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek. Verder was het voor eiser duidelijk, althans had het voor eiser duidelijk moeten zijn, dat het bestreden besluit namens de bevoegde autoriteit is genomen.

Kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

7. Eiser voert aan dat de minister niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat er in Kroatië een tekort is aan opvangplekken. Daarnaast vreest hij in Kroatië nogmaals het slachtoffer te worden van pushbacks, omdat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd in Kroatië en Dublinclaimanten. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 20242, de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 18 augustus 20243, de uitspraak van de rechtbank Den haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 augustus 20244, een brief van Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024 en het Asylum Report 2024. Dit laatste rapport spreekt de minister haar standpunt, dat er geen sprake van een opvangtekort is, tegen.
8. De minister mag in beginsel ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de Afdeling heeft dit op 13 september 2023 nog geoordeeld5 en onlangs nog bevestigd in de uitspraken van 19 juni 20246, 25 juni 20247 en 31 juli 2024.8 Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan. Dit is niet gelukt.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 de minister om toelichting gevraagd over de opvangvoorzieningen in Kroatië. In deze toelichting stond de brief van CPS centraal. Volgens de brief van CPS zijn er geen verschillen in de identiteitskaarten van vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd in Kroatië en in de identiteitskaarten van Dublinclaimanten. Het CPS meldt verder dat pushbacks hebben plaatsgevonden ten aanzien van vreemdelingen die zich diep op het Kroatische grondgebied bevonden, evenals ten aanzien van vreemdelingen die zich in het grensgebied bevonden en in het bezit waren van een Kroatische
asielzoekerskaart. CPS concludeert dat om die reden niet kan worden uitgesloten dat ook Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks.
Pushbacks
9.1.
Met betrekking tot het rapport van CPS en het risico op pushbacks voor Dublinclaimanten licht de minister aan de Afdeling toe dat pushbacks ernstige tekortkomingen vormen, maar dat daaruit noodzakelijkerwijs niet volgt dat daarmee wordt voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening waaraan moet zijn voldaan om de overdracht te beletten
.Daarnaast zien de voorbeeldgevallen waarbij sprake is van pushbacks, niet op Dublinclaimanten. De genoemde gevallen zien op gestelde onregelmatigheden die hebben plaatsgevonden wanneer vreemdelingen aan de buitengrens werden aangetroffen of tijdens of net na een illegale grensoverschrijding. Echter, Dublinclaimanten komen de grens niet illegaal over. Een Dublinclaimant zal immers op basis van een claimakkoord worden overgedragen en dat gaat in de praktijk met een vooraankondiging en in beginsel met het vliegtuig direct afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het stuk van CPS niet blijkt dat pushbacks ook plaatsvinden tegenover Dublinclaimanten. De inhoud van de brief van CPS van 19 juni 2024 levert hiervoor geen concrete aanknopingspunten op. Hierdoor is niet gebleken dat een overdracht
aan Kroatië (in)direct het reële risico op een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich brengt. Het standpunt van eiser dat hij, als Dublinclaimant, na terugkeer niet kan worden onderscheiden van andere asielzoekers en daarom het risico loopt om uitgezet te worden, leidt voor de rechtbank niet tot een ander oordeel. De brief van CPS levert geen concreet bewijs op dat pushbacks plaatsvinden bij geregistreerde asielzoekers die in het grensgebied of verder landinwaarts zijn aangetroffen. Mede gelet op het claimakkoord mag de minister er dan ook van uitgaan dat eiser volgens de geldende Europese regelgeving zal worden ontvangen en in staat zal worden gesteld om asiel aan te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Opvangcapaciteit
10. Naar het oordeel van de rechtbank is in de brief van CPS onvoldoende onderbouwing te vinden voor de stelling dat de opvangcapaciteit zodanig ernstig tekort schiet dat sprake is van structurele tekortkomingen, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De minister merkt in een toelichting aan de Afdeling op dat Kroatië over het algemeen een doorreisland is voor asielzoekers. Volgens de minister zijn er slechts 1.783 asielverzoeken ingediend van de ruim 68.000 personen die een asielwens hebben geuit. Wanneer je de asielverzoeken dan afzet tegen het aantal opvangplekken, kan er niet gesproken worden van een tekort. Ook niet als je het aantal claimverzoeken hierbij optelt. Het klopt dat er op enig moment een opvangtekort is geweest, maar dit was in de zomermaanden van 2023.9 In het meest recente AIDA-rapport10 zie je dat de opvangcapaciteit aan het einde van 2023 niet volledig benut was. In het rapport van de Kroatische ombudsvrouw11 en in het nationale rapport van CLC van juli 202412 worden deze gegevens over de opvanglocaties en totale capaciteit bevestigd. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat er in de afgelopen periode geen sprake was van een praktijk waarin een vreemdeling werd blootgesteld aan een situatie van zeer
9 Asylum Report 2024, p. 135.
10 AIDA-rapport 2023, update 2023, p. 92.
11 Rapport van de Kroatische ombudsvrouw, p. 261.
12 Rapport Croatian Law Centre, p. 28.
verregaande materiele deprivatie. De voornoemde bronnen, die de minister ten grondslag heeft gelegd aan haar toelichting aan de Afdeling, spreken het Asylum Report 2024 dus niet tegen. Het opvangtekort waarover in het Asylum Report 2024 wordt gesproken heeft, zoals de minister ook toelicht, plaatsgevonden in de zomermaanden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de Kroatische autoriteiten niet onverschillig zijn geweest ten aanzien van het opvangtekort. Daarbij heeft de minister naar voren gebracht dat uit informatie blijkt dat de Kroatische autoriteiten zorg hebben gedragen voor uitbreiding en renovaties van bestaande opvangcentra. De beroepsgrond slaagt niet.
Nuancering van de bewijslast
11. Onder verwijzing van de uitspraak van de rechtbank Den haag, zittingsplaats ’s- Hertogenbosch, van 6 augustus 2024, is er volgens eiser sprake van een nadere nuancering van de bewijslast.
12. In de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch wordt verwezen naar het arrest X van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 29 februari 202413. Volgens het arrest van het EHRM van 29 februari 202414 is het eerst aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan de verdragsverplichtingen. De minister moet daarna deze informatie onderzoeken en beoordelen. Daarbij dient de minister op eigen initiatief rekening te houden met relevante informatie waarvan zij niet onkundig kan zijn. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt welke relevante informatie de minister bij de beoordeling buiten beschouwing heeft gelaten, terwijl zij daar niet onkundig van is. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wel een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
13ECLI:EU:C:2024:195.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.