ECLI:NL:RBDHA:2024:15775
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar verweerder heeft deze niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielverzoek. Eiser betwist deze beslissing en stelt dat de beschikking onbevoegd is genomen, omdat de minister van Asiel en Migratie op dat moment bevoegd was, en dat zijn asielverzoek ten onrechte niet in behandeling is genomen.
De rechtbank overweegt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst erop dat het uitgangspunt is dat lidstaten van de EU hun verdragsverplichtingen nakomen, en dat van dit uitgangspunt slechts kan worden afgeweken indien er zwaarwegende redenen zijn. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat de situatie in Kroatië zodanig is dat hij niet kan rekenen op een eerlijke behandeling van zijn asielverzoek.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier, en is openbaar gemaakt op 30 september 2024.