ECLI:NL:RBDHA:2024:15758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser op 21 juni 2024. De maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen deze maatregel, en de rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst in een uitspraak van 9 juli 2024. Eiser heeft op 12 september 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en heeft daarbij ook een verzoek tot schadevergoeding ingediend.

De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 19 september 2024 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. In de overwegingen van de rechtbank wordt gesteld dat indien de rechtbank van oordeel is dat de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000, zij het beroep gegrond kan verklaren en de maatregel kan opheffen of wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 2 juli 2024 rechtmatig was en beoordeelt nu of de maatregel sindsdien rechtmatig is.

Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat hij al vier maanden in vreemdelingenbewaring verblijft zonder dat er zicht is op zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld, gezien de rapportages en gesprekken die hebben plaatsgevonden. Eiser betoogt verder dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, maar de rechtbank stelt vast dat er een aanvraag voor een laissez-passer in behandeling is bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Procesverloop

De minister heeft op 21 juni 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst bij uitspraak van 9 juli 2024. [2]
Eiser heeft op 12 september 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. Op dezelfde dag heeft de rechtbank van de minister een kennisgeving ontvangen. Eiser heeft bij het indienen van zijn beroep een verzoek tot schadevergoeding ingediend. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 19 september 2024 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 juli 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 2 juli 2024) rechtmatig is.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat hij al vier maanden in vreemdelingenbewaring verblijft zonder dat hem is meegedeeld of en wanneer zicht bestaat op zijn uitzetting. Het ligt op de weg van de minister om zich, vanwege dit tijdsverloop en het gebrek aan resultaten, extra in te spannen om de uitzetting van eiser mogelijk te maken. Van een dergelijke (extra) inspanning is niet gebleken.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister op 30 juli 2024 en op 22 augustus 2024 schriftelijk heeft gerappelleerd en dat op 24 juli 2024 en op 26 augustus vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden. Voorgaande betekent dat de minister in dit geval voldoende voortvarend handelt. Dat aan eiser ondanks deze handelingen nog niet is medegedeeld of en wanneer hij wordt uitgezet, maakt niet dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De minister is met betrekking tot de uitzetting namelijk ook afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
4. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt, omdat er maanden na het verzenden van de laissez-passer nog geen reactie of toezegging is geweest dat deze zal worden verstrekt. Dit in combinatie met het feit dat er voor Algerijnse onderdanen zeer weinig laissez-passers worden verstrekt, maakt dat er onvoldoende zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat – zoals zij eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 9 juli 2024 [4] – zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [5] Zoals overwogen in de uitspraak van 9 juli 2024 [6] is er op 28 juni 2024 een laissez-passer aanvraag gedaan en is deze tot op heden in behandeling bij de Algerijnse autoriteiten. Aan de Algerijnse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om de afgifte van een laissez-passer in orde te maken. Eiser heeft met zijn standpunt dat aan Algerijnse onderdanen zeer weinig laissez-passers worden verstrekt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ook in zijn specifieke geval geen laissez-passer zal worden verstrekt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10568.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10568
5.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10568
7.Vergelijk ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.