ECLI:NL:RBDHA:2024:15621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.35059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Bevoegdheid en interstatelijk vertrouwensbeginsel in de zaak van een Syrische asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 september 2024, wordt de asielaanvraag van een Syrische eiser behandeld. De eiser heeft op 6 april 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 26 september 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank overweegt dat de eiser, geboren in 2002, eerder via Griekenland de EU is binnengekomen en in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat de minister van Asiel en Migratie ten onrechte de asielaanvraag heeft afgewezen, omdat de bevoegdheid om deze beslissing te nemen bij de minister ligt en niet bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit gebrek kan echter worden gepasseerd, omdat de eiser niet in zijn belangen is geschaad.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid en dat de minister voldoende redenen heeft gegeven voor de verantwoordelijkheid van Kroatië. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De eiser heeft niet aangetoond dat zijn situatie anders is dan die van andere asielzoekers.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is, maar veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35059

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Met het besluit van 2 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 6 april 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor deze aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerst op 5 november 2023 illegaal via Griekenland het grondgebied van de Europese Unie is ingereisd en dat hij daar op 27 november 2023 om internationale bescherming heeft verzocht. Verder is uit Eurodac gebleken dat eiser op 23 maart 2024 Kroatië is ingereisd en daar op dezelfde dag een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [1] de Kroatische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 14 mei 2024 geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, en voert daartoe het volgende aan. Het bestreden besluit is genomen door een daartoe onbevoegd orgaan, namelijk de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De bevoegdheid hiertoe ligt bij de minister van Asiel en Migratie. Verder is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid door een algemeen en niet inhoudelijk voornemen aan eiser kenbaar te maken. Hem wordt feitelijk een kans ontnomen om in de bestuurlijke fase een eigen standpunt kenbaar te maken. Daarnaast kan ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Ook heeft het onderzoek van verweerder hiernaar onvoldoende deugdelijk plaatsgevonden. Verweerder heeft de gestelde pushbacks en de mishandelingen door de Kroatische autoriteiten niet gemotiveerd betwist. Eiser is in Kroatië mishandeld. De behandeling van eiser in Kroatië is in strijd met de artikelen 1 en 4 van het Handvest. Verder is er sprake van systeemfouten die de drempel van bijzondere zwaarwegendheid halen. In dit verband verwijst eiser naar een notitie van VluchtelingenWerk Nederland (hierna: VWN), Veelgestelde Vragen – Dublinterugkeerders Kroatië - 2024. [2] Eiser wijst in dit verband ook op de omstandigheid dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) op 28 augustus 2024 een zitting heeft gehouden over de kwaliteit van de opvangvoorzieningen en het risico op pushbacks in Kroatië en de omstandigheid dat zij schriftelijke vragen heeft gesteld aan verweerder over de opvangvoorzieningen aldaar. Gelet op de bewijslastverdeling zoals deze volgt uit het arrest X van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 (ECLI:EU:C:2024:195) had verweerder medewerking moeten verlenen aan het vaststellen van de feiten en zo nodig aanvullende garanties moeten vragen bij de Kroatische autoriteiten. Tot slot heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd welke redenen er zijn om geen toepassing te geven aan de bevoegdheid die verweerder toekomt op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder koppelt de vraag of van deze bevoegdheid gebruik moet worden gemaakt ten onrechte aan de vraag of sprake is van een Jawo-situatie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bevoegdheid
4. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van 9 september 2024 ten onrechte is genomen namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank is echter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588), van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Gesteld noch gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
Standaard voornemen
5. Het bestreden besluit is voorts niet onzorgvuldig voorbereid of onvoldoende gemotiveerd omdat het voornemen algemeen is geformuleerd. In het voornemen heeft verweerder voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Daarin staat ook dat verweerder geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 Dublinverordening in behandeling te nemen. In het voornemen zijn alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen opgenomen. De rechtbank vindt hiervoor bevestiging in de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4348). Voor zover kan worden gesteld dat eiser in het aanmeldgehoor bezwaren heeft geuit tegen de voorgenomen overdracht aan Kroatië geldt het volgende. Hoewel de verklaringen van eiser in het voornemen niet met zoveel woorden zijn betrokken, is eiser in de gelegenheid gesteld om door middel van een zienswijze te reageren op het voornemen. Eiser heeft hiervan gebruikt gemaakt en daarbij bezwaren naar voren gebracht die zien op zijn overdracht. Vervolgens heeft verweerder alle door eiser geuite bezwaren inhoudelijk beoordeeld. Er is geen grond voor het oordeel dat deze handelwijze onzorgvuldig is.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De Afdeling heeft op 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3411) geoordeeld dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [3] Het is aan eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval anders is. Eiser is daarin niet geslaagd.
7. Verweerder heeft eisers verklaringen over wat hij eerder in Kroatië heeft meegemaakt kenbaar in de beoordeling betrokken (met name op pagina 4 en 6 van het bestreden besluit). Verweerder heeft terecht overwogen dat deze verklaringen op zich onvoldoende zijn om aan te nemen dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser nu, anders dan voorheen, op basis van de Dublinverordening in Kroatië zal verblijven. Ook heeft verweerder de bij hem bekende algemene informatie kenbaar in de beoordeling betrokken (met name op pagina 6 en 7 van het bestreden besluit). Tijdens de zitting heeft verweerder verder toegelicht dat de maximale opvangcapaciteit niet wordt bereikt, omdat Kroatië een doorreisland is en vreemdelingen slechts korte tijd in de opvang verblijven. Dit volgt ook uit de meest recente AIDA-rapportage en is tevens bevestigd door de Kroatische ombudsvrouw. De door eiser overgelegde informatie geeft geen aanleiding aan deze toelichting te twijfelen. Daarbij komt dat de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van de huidige lijn van de Afdeling. Dat de Afdeling vragen heeft gesteld aan verweerder over de opvangvoorzieningen doet hieraan vooralsnog niet aan af.
Individuele omstandigheden
8. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag verweerder een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen als hij niet verantwoordelijk is. Verweerder mag zelf bepalen wanneer hij van deze bevoegdheid gebruik maakt. De rechtbank moet daarom op dit onderdeel terughoudend toetsen. In het beleid van verweerder (onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000) staat dat van deze bevoegdheid terughoudend gebruik wordt gemaakt, onder meer in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
9. Het bestreden besluit blinkt niet uit in helderheid ten aanzien van de vraag welke onderdelen daarvan betrekking hebben op deze beoordeling. Dit laat echter onverlet dat verweerder voldoende kenbaar heeft beoordeeld of er volgens hem in het geval van eiser sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van dit beleid. Daarbij heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat eisers eerdere ervaringen in Kroatië al betrokken zijn in de beoordeling op het punt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en daarom niet opnieuw een rol kunnen spelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:26024:180. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht alsnog inhoudelijk te behandelen.
Aanvullende garanties
10. Gelet op het voorgaande leidt ook de verwijzing naar het arrest X van het Hof van Justitie niet tot een geslaagd beroep. Verweerder hoefde in dit geval geen nader onderzoek te verrichten of aanvullende garanties te vragen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
12. Vanwege het in rechtsoverweging 4. geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750 (duizendzevenhonderdvijftig euro)
Deze uitspraak is gedaan op 27 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Specifiek naar pagina 5.
3.Zie bijvoorbeeld de volgende uitspraken: ECLI:NL:RVS:2024:1095, ECLI:NL:RVS:2024:2484 en ECLI:NL:RVS:2024:2946.