ECLI:NL:RBDHA:2024:15484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
23_5252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en geschil over kostenverhaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd. Eiser had op 1 april 2023 zijn auto geparkeerd aan de Vier Heemskinderenstraat te Den Haag, een locatie waar alleen parkeren met een geldige vergunning of tegen betaling van parkeerbelasting is toegestaan. Tijdens een controle werd vastgesteld dat eiser geen parkeerbelasting had voldaan en dat zijn auto zonder geldige vergunning was geparkeerd. Hierop volgde een naheffingsaanslag van € 75,40, bestaande uit € 2,50 aan parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten voor de naheffing.

Eiser betwistte de naheffingsaanslag en voerde aan dat hij wel een vergunning had, maar dat deze niet gold voor het gebied waar zijn auto stond geparkeerd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de vergunningsvoorwaarden, aangezien zijn vergunning voor een ander gebied gold. De rechtbank benadrukte dat alleen sprake is van parkeren met een vergunning als aan alle voorwaarden is voldaan. Eiser's verzoek om coulance werd afgewezen, aangezien de rechtbank niet bevoegd is om van de wet af te wijken.

Daarnaast betoogde eiser dat de kosten van de naheffing boven de wettelijk toegestane grenzen lagen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag, waarin de argumenten van eiser al waren besproken en afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werd de mogelijkheid geboden om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/5252
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 5 juli 2023 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2024.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen bijgestaan door R. de Jager. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 1 april 2023 om 22:09 uur stond de auto van eiser met het kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd aan de Vier Heemskinderenstraat te Den Haag. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd door middel van een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2. Tijdens een controle op vorengenoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond. Naar aanleiding hiervan is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 75,40, bestaande uit € 2,50 aan parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten voor de naheffing.
3. In geschil is ten eerste of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Ten tweede is in geschil of niet meer kosten voor de naheffing worden verhaald dan op grond van 234, vijfde lid, van de Gemeentewet en artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen is toegestaan.
4. Eiser had een vergunning voor het gebied met gebiedscode 18C geactiveerd. De auto stond echter geparkeerd binnen een gebied met gebiedscode 31. Eiser stelt dat, nu hij wel met een parkeervergunning parkeerde, met de naheffing niet een redelijk doel wordt gediend.
5. De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie alleen sprake is van parkeren met een vergunning als bij het parkeren wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Is aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan, dan is er geen sprake van parkeren met die vergunning en moet er op een andere wijze parkeerbelasting worden voldaan. [1] Deze regel is ook uitdrukkelijk in de vergunningsvoorwaarden opgenomen. Op grond van de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarden dient de auto te worden geparkeerd binnen het aangewezen parkeergebied. De parkeervergunning die eiser heeft gebruikt, gold voor een ander parkeergebied dan waar de auto stond geparkeerd. Daarmee staat vast dat eiser zonder geldige vergunning parkeerde.
Met zijn betoog dat de naheffingsaanslag geen redelijk doel dient, vraagt eiser in wezen om coulance. De rechtbank is niet bevoegd om redenen van coulance af te wijken van de wet en regelgeving. Die bevoegdheid komt alleen toe aan het college van burgemeester en wethouders. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat het door de gemeente Den Haag gevoerde coulancebeleid in dit geval niet van toepassing is. Belanghebbende heeft dat niet weersproken en de rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. Daarmee faalt het betoog van belanghebbende.
6. Eiser betoogt ten tweede dat de gemeente Den Haag de kosten die bij naheffing worden verhaald op een bedrag heeft gesteld dat uitgaat boven de begrenzing van artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. Volgens eiser is onjuist dat de kosten van de parkeerautomaten bij de kostenraming zijn meegenomen, dat het overheadpercentage van 50% te hoog is en dat bij de omslag alleen de geraamde inbare naheffingsaanslagen in aanmerking zijn genomen. Eiser stelt zich op het standpunt dat om die reden de Verordening Parkeerbelasting van de gemeente Den Haag op het punt van het kostenverhaal onverbindend is en daarom de aanslag met het bedrag van de kosten van naheffing moet worden verminderd.
7. Het gerechtshof Den Haag heeft op 20 september 2023 uitspraak gedaan over de kostenraming voor het jaar 2021. [2] In die uitspraak zijn de voornoemde argumenten van eiser expliciet besproken en afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding, ook niet in de door eiser genoemde conclusie van A-G Pauwels van 28 juni 2024, [3] om voor het jaar 2023 anders te oordelen.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Pelinck, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.