ECLI:NL:RBDHA:2024:15427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
C/09/649798 / HA ZA 23-571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en vernietiging schenkingsovereenkomst in aandelen InterXion

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vorderde eiser [partij A] schadevergoeding van gedaagde [partij B] en Beauchamp Beheer B.V. naar aanleiding van een toezegging van [partij B] om aandelen in de vennootschap InterXion ter waarde van NLG 1,5 miljoen voor [partij A] te houden. [partij A] stelde dat [partij B] zijn beheersverplichtingen niet was nagekomen, wat leidde tot schade. [partij B] voerde aan dat de toezegging een schenkingsovereenkomst was die door zijn echtgenote was vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het verweer van [partij B] slaagde, waardoor de vorderingen van [partij A] werden afgewezen. In reconventie vorderde [partij B] terugbetaling van leningen aan [partij A], wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de schenkingsovereenkomst was vernietigd, waardoor de vorderingen van [partij A] op basis van onrechtmatige daad ook werden afgewezen. De rechtbank veroordeelde [partij A] tot betaling van de proceskosten aan [partij B] en Beauchamp Beheer.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/649798 / HA ZA 23-571
Vonnis van 24 juli 2024
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1] (Frankrijk),
eisende partij in conventie, tevens verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaten: mr. T. van den Bergh en mr. R.T. Hofman,
tegen

1.[partij B] ,

te [woonplaats 2] (Frankrijk),
hierna te noemen: [partij B] ,
2.
BEAUCHAMP BEHEER B.V.,
te Voorhout,
hierna te noemen: Beauchamp Beheer,
gedaagde partijen in conventie, tevens eisende partijen in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [partij C] c.s.,
advocaten: mr. J.W. Bitter en mr. M.M. Huijzen.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
[partij A] en [partij B] zijn oude vrienden en zakenpartners. [partij A] stelt dat – na een succesvolle, gezamenlijke onroerend goed transactie – [partij B] een toezegging zou hebben gedaan aan [partij A] , inhoudende dat [partij A] aandelen zou verkrijgen in de vennootschap InterXion voor in totaal NLG 1,5 miljoen. Omdat de aandelen niet juridisch mochten worden geleverd vanwege een aandeelhoudersovereenkomst, is [partij B] – volgens [partij A] – de aandelen gaan houden voor hem. Dat bracht verschillende beheersverplichtingen met zich voor [partij B] . Omdat [partij B] deze beheersverplichtingen niet is nagekomen, heeft [partij A] schade geleden. [partij A] vordert vergoeding van deze schade. Voor het geval blijkt dat de persoonlijke houdstermaatschappij van [partij B] – Beauchamp Beheer – eigenaar is van de aandelen in InterXion, rusten de beheersverplichtingen (ook) op Beauchamp Beheer, aldus (steeds) [partij A] . Beauchamp Beheer en [partij B] worden ook (subsidiair) aangesproken op grond van onrechtmatig daad wegens schending van die verplichtingen.
1.2.
[partij B] c.s. voeren verschillende verweren. Een verstrekkend verweer – namelijk dat als partijen een overeenkomst hebben, dat een schenkingsovereenkomst is die op grond van artikel 1:89 BW is vernietigd door de echtgenote van [partij B] .
1.3.
De rechtbank is van oordeel dat dit verstrekkende verweer van [partij B] slaagt. De vorderingen van [partij A] worden daarom afgewezen. De op grond van onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen van [partij A] worden in het kielzog daarvan ook afgewezen. In reconventie vordert [partij B] terugbetaling van verschillende geldleningen en een schadevergoeding wegens een gelegd conservatoir beslag. Deze vorderingen worden toegewezen. Een vordering van Beauchamp Beheer tot het betalen van een schadevergoeding wegens een gelegd executoriaal beslag onder haar door schuldeisers van [partij A] , wordt afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 april 2023 met de producties 1 tot en met 25;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met de producties G-1 tot en met G-40 en U-1;
- de akte wijziging eis in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte houdende verzet en verweer tegens eisers bij akte van 13 december 2023 gewijzigde eis;
- het tussenvonnis van 24 januari 2024 waarmee de mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte houdende in het geding brengen van stukken en aanvulling en wijziging van eis in conventie en in reconventie zijdens [partij C] c.s. met de producties G-41 tot en met G-45;
- de akte houdende wijziging eis en overlegging aanvullende producties zijdens [partij A] met de producties 26 tot en met 34;
- de brief van 7 juni 2024 zijdens [partij A] , met productie 35;
- de brief van 7 juni 2024 zijdens [partij A] , met productie 36;
- de mondelinge behandeling van 11 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Bij de mondelinge behandeling zijn door mr. Van den Bergh en mr. N.T. Elferink namens [partij A] spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Mr. Bitter en
mr. Huijzen hebben namens [partij C] c.s. pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] en [partij B] hebben langere tijd een vriendschappelijke en zakelijke relatie gehad. Ze hebben vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw tot ongeveer 2010 in verschillende investeringsprojecten samengewerkt. Zo hebben ze in de periode van 1994 tot 2000 samen geparticipeerd in een vastgoedportefeuille bestaande uit verschillende woningen, winkelruimtes en kantoorpanden in Nederland (‘Project Woudstaete’).
3.2.
Op 30 juni 2000 is Project Woudstaete met winst verkocht, waarbij [partij A] en [partij B] ieder een winst hebben gerealiseerd van ongeveer NLG 15 miljoen.
3.3.
Beauchamp Beheer is de persoonlijke houdstermaatschappij van [partij B] . Via de Coöperatie Beauchamp U.A., is [partij B] de indirect bestuurder van Beauchamp Beheer. Beauchamp Beheer hield, als één van de oprichters, in 2000 982.625 aandelen van de naamloze vennootschap InterXion Holding N.V. (hierna: ‘InterXion’). InterXion was opgericht op 14 april 1998 als European Telecom Exchange B.V. Op 22 december 1998 is dat gewijzigd naar InterXion Holding N.V.
3.4.
InterXion was – in ieder geval tot 2002 – gefinancierd door middel van eigen vermogen. Tot 2002 bestond het kapitaal van InterXion uit gewone aandelen, uit in gewone aandelen converteerbare preferente aandelen A waaraan bijzondere zeggenschapsrechten waren verbonden en uit preferente aandelen B waaraan eveneens bijzondere zeggenschapsrechten waren verbonden. [1]
3.5.
In 2001 werd InterXion geconfronteerd met tegenvallende marktomstandigheden en de daaruit voorvloeiende financiële gevolgen voor de onderneming. Omdat er geen beslissing tot stand kwam binnen de vennootschap met betrekking tot de benodigde herfinanciering, heeft een aantal aandeelhouders de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam verzocht een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken binnen InterXion en onmiddellijke voorzieningen te treffen. In de uitspraak van 12 juni 2002 heeft de Ondernemingskamer het verzochte onderzoek bevolen, maar heeft de verzochte onmiddellijke voorzieningen afgewezen. [2]
3.6.
In 2002 is alsnog door de algemene vergadering van aandeelhouders van InterXion een voorstel aanvaard over de herfinanciering. Onderdeel van die herfinanciering was een emissie van aandelen van InterXion. Beauchamp Beheer heeft aandelen gekocht bij deze aandelenemissie.
3.7.
Op 1 juni 2006 heeft [partij A] in een e-mail onder meer het volgende geschreven aan [partij B] :

Als blijk van waardering voor het behaalde resultaat schonk je mij aandelen interxion ter waarde van anderhalfmiljoen gulden. Natuurlijk weet ik dat de markt zwaar ging tegenzitten en dat jij daar niks aan kan doen, maar toch is het dan voor mij redelijk zuur dat ik daar nu 6 jaar later nooit meer iets van gezien heb.”
3.8.
In 2011 heeft InterXion een beursnotering verkregen op de beurs in New York.
3.9.
In het SEC-prospectus dat is opgesteld in het kader van die beursnotering zijn meerdere vermeldingen opgenomen van een “five-to-one-reverse-stock-split” die zou plaatsvinden, zoals de vermelding:

The number of ordinary shares to be outstanding after this offering is based upon the number of shares outstanding as of September 30, 2010. Except as otherwise indicated, all information in this Prospectus assumes:
• a five-to-one reverse stock split that is expected to occur on or before the closing of this offering and the related issuance of a certain number of ordinary shares to ensure that each shareholder holds a number of shares divisible by five, as required for the five-to-one reverse stock split. All shares numbers referred to as post five-to-one reverse stock split are approximate numbers;
3.10.
In de Annual Reports 2012 van InterXion is vermeld:

On 28 January 2011, the Company issued 16,250 thousand new shares (post reverse stock split) at the New York Stock Exchange under the ticker symbol INXN. Upon completion of the offering, the Company did a reverse stock split 5:1, which resulted in nominal value of € 0,10 per ordinary shares. The 34,808 thousand Preferred Shares were converted into ordinary shares and the Liquidation Price of € 1.00 (post reverse stock split) per Preferred A Share was either paid out in cash or converted in ordinary shares (3.3 million ordinary shares). In 2012, approximately two million (2011: 2.2 million) of options have been exercised.
3.11.
Op 4 januari 2017 heeft [partij A] in een e-mail aan [partij B] onder meer het volgende geschreven:

Na onze succesvolle onroerend goed operatie was jij zo in je nopjes met het verkregen resultaat dat jij mij spontaan een bonus aanbood van fl. 1.500.000,- in de vorm van aandelen InterXion. Hiervan heb ik nooit iets gezien en ik heb er ook nooit moeilijk over gedaan. Ik realiseer me dat tijden kunnen veranderen en aandelen kunnen dalen en verwateren. Een tegenvaller dus. Maar NUL van de fl. 1.500.000,- is wel erg weinig. Daarentegen heb jij wel een aantal malen jouw ook héél goede kant laten zien door mij te steunen met leningen die mij hebben geholpen in zware tijden en ook nog het voorschieten van leningen aan Anteryon om teveel verwatering voor mij te voorkomen.
3.12.
In een e-mailbericht van 5 april 2018 heeft [partij A] onder meer het volgende bericht aan [partij B] :

Ik heb mijn best gedaan de zaak tussen ons [b]etreffende de InterXion aandelen in kaart te brengen. Hoewel ik naar mijn mening redelijk dichtbij de juiste getallen zit, kan het best zijn [d]at er nog een verwatering heeft plaatsgevonden waarvan ik geen kennis [h]eb, echter de bestaande cijfers laten aan duidelijkheid niet veel te [w]ensen over. In augustus 2000 gaf jij mij een bonus van fl. 1.500.000,- (= anderhalf miljoen gulden) niet in geld maar aandelen InterXion. [d]eze bonus was het gevolg van een overboeking van fl. 20.000.000,00 ([t]wintig miljoen gulden) naar jou omdat ik er in geslaagd was zowel voor [j]ou als voor mij een succesvolle onroerend goed portefeuille op te [b]ouwen en deze ook nog eens voor een mooie prijs te verkopen. Nu na 18 [j]aar is het tijd om eens tot een afrekening te komen.
(…) ik wil niet in herhaling treden maar nu ben ik aan de beurt om te ontvangen. Verkoop voor mij alvast 10.000 InterXion aandelen [z]odat dit meteen een stuk stress wegneemt en ik weer normaal kan [f]unctioneren.
3.13.
In een e-mailbericht van 15 april 2018 heeft [partij B] onder meer het volgende aan [partij A] geschreven:

Ik heb de hele toedracht van de toegezegde 1,5 mln gld laten onderzoeken en laten berekenen. In 2002 heeft er zo’n grote verwatering plaats gevonden dat de waarde van jouw eventuele pakket een kleine 50m is. Zie hieronder. Dat is alleen gekomen door de crash en het niet doorgaan van de beursgang en het daarna bijna teloorgaan van Interxion. Dit waren allemaal omstandigheden buiten mijn invloedssfeer.
Over de jaren heb ik je al zo veel geleend. (…)
Ik vind echt, dat ik mijn steentje heb bijgedragen om jouw financiële situatie te verlichten.
(…)
Het spijt dat het allemaal anders is dan waar je op gehoopt had na 18 jaar.
Bij dit e-mailbericht zat bijgevoegd de inhoud van een e-mailbericht van de heer [naam 1] , de voormalige bedrijfsjurist / general counsel van InterXion, aan [partij B] , waarin is vermeld:

In augustus 2000 heeft Interxion EUR 200 miljoen opgehaald. (…) De waarde per aandeel is daarbij gezet op EUR 13,55.
(…)
Om te berekenen hoeveel aandelen dat zouden zijn geweest, moet het aantal aandelen dat in augustus 2000 een waarde vertegenwoordigde van fl. 1.500.000 worden vastgesteld op (fl. 1.500.000/2.20371 = EUR 680.670,32 / EUR 13,55=) 50.234 aandelen.
Met inachtneming van de informatie in mijn email (zie hieronder), leidt dat tot de conclusie dat door jou toegezegde aandelen de waarde van dat pakket op 12 april 2018 (50.234 x USD 0,93) USD 46.717,62 bedraagt.
(…)
Ontwikkeling 1 gewoon aandeel, uitgegeven in augustus 2000. Dit gewone aandeel is in augustus 2002 geconverteerd in 0,07365 nieuwe gewone aandelen en, door de 5:1 reverse stock split was dit gelijk aan 0,01473 gewoon aandeel ten tijde van de beursgang. De waarde per 12 april 2018 (aandeel is thans USD 63,01 waard) van 0,01473 gewoon aandeel bedrag USD 0,93.
3.14.
In zijn e-mailbericht van 16 april 2018 aan [partij B] heeft [partij A] onder meer het volgende geschreven:

De door jou aan mij toegekende bonus van fl. 1.500.000,- in InterXion aandelen, die ik mocht ontvangen voor de mooie onroerend goed prestatie die ons bijna 40 miljoen opleverde heeft zo te zien volgens de Fangman reken methode, zwaar te lijden gehad. (….). Ik neem aan dat het OK is dat ik dit na laat gaan, we zijn samen alleen geïnteresseerd in hoe het echt is gegaan. Saai is het dus niet en we hebben genoeg om over te praten.
3.15.
Op 23 april 2018 heeft [partij B] een e-mailbericht van zijn boekhouder, de heer [naam 2] , van die dag doorgestuurd naar [partij A] met de mededeling: “
Dit ontving ik net van [naam 2] . Het spreekt voor zichzelf zou ik zeggen”. In het e-mailbericht van [naam 2] is onder meer het volgende vermeld:
“Dit telt op tot € 390.000 als volgt:
Diverse bedragen in 2011 € 150.000
Diverse bedragen in 2012 € 80.000
En in 2013 nog € 10 k + € 150 K is in 2013 totaal dus € 160.000
N.B. Rente is tot op heden nog nooit als zodanig geboekt (…).
3.16.
In zijn e-mail van 7 juli 2018 heeft [partij A] onder meer het volgende geschreven aan [partij B] :

Wil heb ik alles laten uitzoeken en daar is uit gebleken dat de opgaves die [naam 2] heeft gedaan, volledig kloppen. Het gaat in totaal om € 390.000,- wat in een aantal tranches naar mij toe is gekomen om zaken en privé te kunnen blijven bekostigen. Dit moet worden terugbetaald of verrekenend, naar gelang we tot een oplossing kunnen komen. Maar waren achteraf bezien deze leningen wel nodig?
3.17.
Op 19 juli 2018 heeft [partij B] bij e-mail onder meer het volgende bericht aan [partij A] :

Bedankt voor je antwoord.
Ik reageer nog even volgens jouw volgorde.
Ik lees, dat je teleurgesteld bent. Je kan alleen ergens teleurgesteld over zijn, als je hogere verwachtingen had. Dan automatisch volgt de vraag, waren of zijn de verwachtingen realistisch, daar gaat het om.
1. Het feit, dat ik jou een cadeautje deed van 1 1/2 mln hfl., zoals je schrijft, is natuurlijk eigenlijk van de zotte. Wie doet dat nou. Ik kan net zo goed van jou verwachten, dat je iets voor mij zou moeten doen, omdat ik jou indertijd weer volledig in het zadel heb geholpen. Maar daar hoor ik nooit echt iets over. Alleen hoor ik, dat jij geld voor mij/ons verdiend hebt, maar er wordt volledig aan het feit voorbij gegaan, dat alleen geld, geld kan maken. Ik denk, dat wij daar over eens kunnen zijn. Maar ik verwacht niets, en daarom ben ik minder teleurgesteld. Verder heb ik nooit van je gehoord, dat ik je nog miljoenen schuldig zou zijn.
(…)
3. Sinds ik in Amerika de treatment heb ondergaan, ben ik veel assertiever gaan denken. ik merk het met alles.
Ook [naam 3] zegt het. Het was een soort soul-searching. In het verleden heb ik heel veel mensen altijd geholpen, en meestal met geld.
Als je dit op een rijtje zet, wat heeft het aan mijn leven toegevoegd. Ik heb er alleen maar ellende en nare herinneringen aan over gehouden.
Kijk maar naar de voorbeelden van de mensen, die jij kent, [naam 4] 7 ton, [naam 5] 3 mln, [naam 6] 7 mln, [naam 7] via [naam 8] 1 mln, [naam 9] 1.2 mln. Dan zijn er nog een paar, die jij niet kent.
Zij kwamen of waren allen in moeilijkheden, geen van allen heeft ooit terug betaald.
Ikzelf heb nog nooit een cadeautje gekregen en ook nooit gevraagd moet ik er bij zeggen.
Als ik deze opsomming zo blanc aan [naam 3] laat zien, dan zegt zij ook, je bent helemaal gek en van een andere planeet, en we krijgen er zelfs ruzie over.
Daarom heb ik mij voorgenomen om anders te gaan denken en te handelen. Ik geef niets meer weg, ik word er uiteindelijk alleen maar ongelukkiger van.
Misschien heb ik het in het verleden alleen maar gedaan om aardig gevonden te worden.
Het zal ongetwijfeld met iets psychologisch te maken hebben. Het enige voordeel is, dat ik er niet wakker van lig, ook dat zal psychologisch uit te leggen zijn.
3.18.
In 2019 is InterXion overgenomen door de Amerikaans beursgenoteerde onderneming Digital Realty. Daarbij zijn de aandelen van InterXion van de beurs gehaald en hebben de toenmalige aandeelhouders van InterXion – tegen een conversiefactor van 0,7067 – aandelen in Digital Realty gekregen.
3.19.
Met de brief van 19 augustus 2020 heeft de advocaat van [partij A] zich gewend tot [partij B] . In die brief is het standpunt van [partij A] uiteengezet met betrekking tot de toegezegde ‘bonus’ en is verzocht om relevante informatie te bewaren en bepaalde informatie toe te sturen.
3.20.
De advocaat van [partij C] c.s. heeft hier met de brief van 6 oktober 2020 op gereageerd. In die brief is, voor zover relevant, vermeld:

BB [Beauchamp Beheer; toev. rb] is bereid de tegenwaarde van die aandelen aan [partij A] [ [partij A] ; toev. rb] te crediteren, maar schort de nakoming van haar betalingsverplichting op zolang de leningen die aan [partij A] - zoals door hem uitdrukkelijk erkend - tot een beloop van EUR 390.000 tussen 2011 en 2013 nog niet zijn terugbetaald, althans wordt die betalingsverplichting verrekend met het totaal der geldleningen, waarvan bij deze de terugbetaling wordt verlangd ex artikel 6:38 BW. Voor zover nodig verleent [partij B] [ [partij B] ; toev. Rb] hierbij aan BB een last ter incasso van de uitstaande leningen.”
3.21.
In de brief van 18 november 2020 van de advocaat van [partij B] aan de advocaat van [partij A] is onder meer vermeld dat [partij B] aanspraak maakt op terugbetaling van het bedrag van € 390.000,00 per 30 november 2020.
3.22.
In een e-mail van 9 september 2023 heeft wijlen mevrouw [naam 3] – de echtgenote van [partij B] – het volgende geschreven aan [partij A] :

Mij is recentelijk ter oren gekomen, dat jij in april van dit jaar, een procedure hebt gestart tegen [partij B] . Het schijnt te gaan over een vermeende overeenkomst uit het jaar 2000, over aandelen in de vennootschap Interxion ter waarde van 1.500.000,- gulden, die [partij B] jou gegeven zou moeten hebben.
Ik begrijp, dat de wet bepaalt dat voor zo’n overeenkomst toestemming nodig is van de echtgenoot of echtgenote van degene, die hem sluit.
[partij B] ’s echtgenote van bijna 50 jaren, kan ik je verzekeren, dat ik nooit mijn toestemming gegeven zou hebben voor zo’n bizar cadeau van hem aan jou.
Mocht het inderdaad bewezen worden, dat die overeenkomst werkelijk bestaat en niet een fantasie droom van jou is, dan vernietig ik hierbij deze vermeende schenking.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – na wijzigingen van eis – samengevat:
primair, subsidiair en meer subsidiair:
- voor recht te verklaren dat [partij C] c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [partij A] dan wel jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld en op die grond hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [partij A] ;
- [partij C] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ter hoogte van € 3.010.270,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2018 dan wel de datum van de dagvaarding;
- [partij C] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, de beslagkosten, de deskundigenkosten en de kosten van de procedure vermeerderd met de wettelijke rente;
- met afgifte van een verklaring en certificaat als bedoeld in artikel 53 Brussel-I bis Verordening;
en
primair
- ter begroting van de schade een deskundige te benoemen en [partij C] c.s. te veroordelen alle medewerking te verlenen daaraan en de door de deskundige gewenste informatie te verstrekken op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
- indien de rechtbank van oordeel is dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, de omvang te schatten op grond van artikel 6:97 BW en [partij C] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de vastgestelde schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
5 april 2018 dan wel de datum van de dagvaarding;
- [partij C] c.s. bij tussenvonnis en voordat de rechtbank is overgegaan tot schatting van de schade, hoofdelijk te veroordelen om alle informatie en (bewijs)stukken en overige zaken die naar het oordeel van [partij A] en/of de rechtbank nodig zijn om de schade te schatten te verstrekken op straffe van een dwangsom;
meer subsidiair;
- de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
4.2.
[partij C] c.s. voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [partij A] in zijn vorderingen althans hem deze te ontzeggen, althans – voor zover de vorderingen van [partij A] worden toegewezen – te bepalen dat tenuitvoerlegging niet bij voorraad mag geschieden, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de (daadwerkelijke) kosten van [partij C] c.s. van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[partij B] respectievelijk Beauchamp Beheer vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – na wijziging van eis – samengevat:
- [partij A] te veroordelen om aan [partij B] te betalen € 390.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2013;
- indien daartoe een vordering in reconventie nodig is, [partij A] zowel in conventie als in reconventie te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten van [partij C] c.s.;
- [partij A] te veroordelen om aan [partij B] te betalen een schadevergoeding van € 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
11 juni 2024;
- [partij A] te veroordelen om aan Beauchamp Beheer te betalen een schadevergoeding van € 4.782,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
11 juni 2024;
- met veroordeling van [partij A] in de (daadwerkelijke) kosten van [partij C] c.s. van deze procedure.
4.5.
[partij A] voert verweer. [partij A] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij C] c.s. met veroordeling van [partij C] c.s. in de kosten van de procedure.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Verzet tegen de wijziging van eis in conventie
5.1.
[partij C] c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen de eerste eiswijziging van [partij A] , zoals geformuleerd in de akte wijziging eis in conventie van 13 december 2023. [partij C] c.s. hebben aangevoerd dat de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde en buiten beschouwing moet worden gelaten.
5.2.
Bij de beoordeling van het bezwaar stelt de rechtbank voorop dat, zolang er nog geen eindvonnis is gewezen, de eisende partij bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde partij is bevoegd daartegen bezwaar te maken op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van de goede procesorde (artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Deze lat wordt niet gehaald. [partij C] c.s. worden niet gevolgd in hun standpunt dat de wijziging van eis leidt tot een onredelijke bemoeilijking om verweer te voeren, omdat de nieuwe elementen van de eis niet (behoorlijk) zouden zijn toegelicht. De wijziging van eis en de toelichting daarop zijn voldoende duidelijk om daartegen inhoudelijk verweer te kunnen voeren. [partij C] c.s. hebben dat ook gedaan in hun akte. Ook het argument van [partij C] c.s. dat de wijziging van eis zou leiden tot een onredelijke vertraging van het geding, treft geen doel. De wijziging van eis is gedaan ten tijde van het indienen van de conclusie van antwoord in reconventie. [partij C] c.s. hebben daar bij akte op kunnen reageren. Dit heeft niet geleid tot onredelijke vertraging van de procedure. Dat toewijzing van de gewijzigde eis zou kunnen leiden tot een deskundigenbericht wat de nodige tijd zou kosten, legt geen gewicht in de schaal in het kader van deze beoordeling.
Verdere beoordeling in conventie
Inleiding
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [partij B] in 2000 een toezegging heeft gedaan aan [partij A] en dat die toezegging betrekking had op aandelen van InterXion en een bedrag van NLG 1,5 miljoen. Partijen zijn het er echter niet over eens wat er precies is afgesproken en (daarmee) wat de rechten en plichten van partijen vervolgens zijn.
Standpunt [partij A]
5.4.
[partij A] stelt, sterk samengevat en zoals de rechtbank heeft begrepen, het volgende. [partij B] wilde [partij A] een bonus gunnen omdat Project Woudstaete met grote winst was verkocht dankzij de inspanningen van [partij A] . Die bonus is niet in contanten toegekend, maar in de vorm van een economische gerechtigdheid tot aandelen van InterXion ter waarde van NLG 1,5 miljoen. De enige reden dat de aandelen toentertijd niet in juridische zin zijn overgedragen aan [partij A] , was dat een aandeelhoudersovereenkomst daaraan in de weg stond. [partij B] is zodoende aandelen in InterXion gaan houden voor [partij A] . Dit bracht volgens [partij A] verschillende (beheers)verplichtingen met zich voor [partij B] . Volgens [partij A] is sprake van een beheersovereenkomst tussen partijen, wat [partij A] kwalificeert als een overeenkomst van opdracht. De beheersverplichtingen brachten onder meer mee dat [partij B] [partij A] had moeten informeren over de relevante ontwikkelingen binnen InterXion, zodat [partij A] in staat zou zijn geweest zijn aandelenbelang te beschermen. In dat geval zou het aandelenpakket van [partij A] niet verwaterd zijn, zoals nu het geval is. [partij A] heeft daarbij verwezen naar de aandelenemissie die in 2002 heeft plaatsgevonden (zie onder 3.6). Als [partij A] daarvan had geweten, had ook hij – net als [partij B] – aandelen kunnen kopen bij die emissie. Zijn aandelenpakket is nu echter verwaterd en veel minder waard. De schade is ten minste het als voorschot gevorderde bedrag van € 3.010.270,00.
5.5.
Omdat [partij B] heeft gesteld dat in 2000 niet hij maar Beauchamp Beheer eigenaar was van de aandelen InterXion, heeft [partij A] ook Beauchamp Beheer in rechte betrokken. Als de beheerstaken bij Beauchamp Beheer lagen, dan is zij tekortgeschoten in de beheersverplichtingen en aansprakelijk voor de schade van [partij A] . [partij B] is in dat geval ook aansprakelijk voor de schade door de tekortkoming van Beauchamp Beheer als tussenpersoon (artikel 6:76 BW), aldus [partij A] .
5.6.
[partij A] heeft zich (subsidiair) beroepen op onrechtmatige daad. Als er geen overeenkomst is gesloten langs de lijnen zoals gesteld door [partij A] , dan geldt volgens [partij A] nog steeds dat [partij B] de aandelen voor [partij A] (als economisch eigenaar) is gaan houden. Bij dit houden dient hij de zorgvuldigheidsnormen in acht te nemen, als gesteld door [partij A] . Vanwege het schenden van die zorgvuldigheidsnormen is [partij B] gehouden de schade te vergoeden die [partij A] als gevolg daarvan heeft geleden, aldus nog steeds [partij A] .
5.7.
Zijn vordering jegens Beauchamp Beheer baseert [partij A] ook (subsidiair) op onrechtmatige daad. Indien de rechtbank van oordeel is dat het beheer van de aandelen tevens Beauchamp Beheer betreft, dan geldt (ten minste) dat Beauchamp Beheer in hoofdelijke zin aan de door [partij A] gestelde zorgvuldigheidsnormen is onderworpen. Beauchamp Beheer is namelijk de persoonlijke houdstermaatschappij van [partij B] , die de vennootschap als eigenaar-bestuurder controleert. Als (vermeend) juridische eigenaar was het ook aan Beauchamp Beheer om rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [partij A] als economisch eigenaar, aldus [partij A] .
Standpunt [partij C] c.s.
5.8.
[partij C] c.s. hebben weersproken dat de door [partij A] gestelde rechten en plichten in het leven zijn geroepen. Op de mondelinge behandeling hebben [partij C] c.s. wat betreft de toezegging van [partij B] in 2000 het volgende naar voren gebracht. Het was de bedoeling dat InterXion kort na 2000 naar de beurs zou gaan. Het is volgens [partij C] c.s. niet ongebruikelijk dat de aandelenkoers stijgt kort na zo’n beursgang. [partij B] gunde [partij A] om van deze mogelijke koersstijging te profiteren. De toezegging hield in dat beoordeeld zou worden hoeveel aandelen InterXion een bedrag van NLG 1,5 miljoen zou vertegenwoordigen bij de beursgang. [partij A] zou een bedrag krijgen gelijk aan de winst van een dergelijk aandelenpakket als gevolg van die mogelijke koersstijging. Die beoogde beursgang kort na 2000 ging toen echter niet door, waardoor de afspraak was komen te vervallen, aldus [partij C] c.s.
5.9.
[partij C] c.s. hebben verschillende verweren aangevoerd. Zij hebben onder meer weersproken dat er in juridische zin een overeenkomst tot stand is gekomen, omdat niet is voldaan aan het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 6:227 BW. Er zijn namelijk te veel onduidelijkheden wat betreft de door [partij A] gestelde afspraak. Als er al een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen, dan heeft deze niet de door [partij A] gestelde inhoud. [partij B] heeft niet ingestemd met de vergaande beheersverplichtingen, zoals gesteld door [partij A] en [partij A] mocht daarop ook niet vertrouwen. Als er een overeenkomst is gesloten in 2000, dan moet deze worden gekwalificeerd als een schenkingsovereenkomst, terwijl de echtgenote van [partij B] deze overeenkomst inmiddels heeft vernietigd. Daarnaast hebben [partij C] c.s. nog andere verweren gevoerd, zoals een beroep op verjaring en rechtswerking. Ook de gestelde schade en het causaal verband worden weersproken, waarbij een beroep is gedaan op eigen schuld en matiging.
5.10.
[partij C] c.s. hebben tevens weersproken dat zij onrechtmatig hebben gehandeld jegens [partij A] . [partij C] c.s. hebben daartoe gesteld dat, als de gestelde overeenkomst niet is komen vast te staan, [partij A] niet heeft toegelicht waarom de gestelde zorgvuldigheidsnormen desalniettemin op [partij C] c.s. zouden rusten.
Schenking
5.11.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst het verweer te bespreken dat, als er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [partij A] en [partij B] , het een schenkingsovereenkomst is, terwijl die schenkingsovereenkomst is vernietigd door mevrouw [naam 3] . Dat verweer slaagt. De rechtbank licht dat als volgt toe.
5.12.
In artikel 7:175 BW is gedefinieerd wat een schenking is. Daarin is bepaald dat een schenking een overeenkomst is om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van het eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval voldaan aan deze criteria.
5.13.
Het verweer van [partij C] c.s. gaat er, in navolging van [partij A] , vanuit dat er een overeenkomst is gesloten tussen [partij A] en [partij B] zodat aan dat element is voldaan. Ook de rechtbank gaat daar bij de verdere bespreking vanuit. De overeenkomst strekt ertoe om [partij A] te verrijken, te weten door middel van ofwel (de waarde van) een aandelenpakket InterXion (standpunt [partij A] ) ofwel de winst op een aandelenpakket InterXion na een beursgang (standpunt [partij B] ).
5.14.
Deze verrijking gaat ten koste van het eigen vermogen van [partij B] , op wie immers de verplichting is komen te rusten tot het verschaffen van (de waarde van of de winst op) die aandelen. Daarbij is, anders dan [partij A] betoogt, niet bepalend of [partij B] juridisch eigenaar was van aandelen InterXion ten tijde van de toezegging. Ook als dat niet het geval was, dan is het nog steeds [partij B] die de verplichting op zich heeft genomen en die verplichting – nakoming van de schenking jegens [partij A] – is dan ook komen te rusten op het vermogen van [partij B] .
5.15.
[partij C] c.s. hebben gesteld dat de overeenkomst om niet is aangegaan. Tegenover de verplichting van [partij B] stond immers geen tegenprestatie van [partij A] . Volgens [partij A] stond er tegenover de toezegging wel een tegenprestatie en kan daarom van een schenking geen sprake zijn. Het is namelijk dankzij zijn werkzaamheden dat het Project Woudstaete een succes is geworden en met grote winst is verkocht. [partij B] heeft daarvan geprofiteerd en de toezegging was een beloning voor de werkzaamheden van [partij A] en het behaalde resultaat. De rechtbank volgt [partij A] niet in zijn betoog. Ook tegen de achtergrond van de toezegging van [partij B] van een beloning aan [partij A] voor de verrichte werkzaamheden en het behaalde resultaat – hetgeen [partij C] c.s. overigens weerspreken – staat de toezegging niet in juridisch verband met een door [partij B] genoten contraprestatie. Ten tijde van de toezegging was het Project Woudstaete immers afgerond en met winst verkocht, welke winst tussen [partij A] en [partij B] gelijkelijk was verdeeld. Ook een zogenoemde remuneratoire schenking – waarbij onverplicht een schenking wordt gedaan om iemand te belonen – valt onder de reikwijdte van het schenkingsbegrip. [3] Uitgaande van de stellingen van beide partijen, was in dit geval sprake van een dergelijke onverplichte toezegging. Dit volgt ook uit de e-mailberichten van [partij A] aan [partij B] , waarin [partij A] zelf melding maakt van een schenking (zie de e-mail van 1 juni 2006 weergegeven onder 3.7) en een spontane bonus (zie de e-mail van 4 januari 2017 weergegeven onder 3.11). Tot slot gaan beide partijen ervan uit dat sprake was van een bevoordelingsbedoeling bij [partij B] .
5.16.
De conclusie is dus dat de overeenkomst tussen [partij B] en [partij A] een schenkingsovereenkomst is. [partij A] heeft voor het overige niet (voldoende) weersproken dat deze schenking een bovenmatige gift is als bedoeld in artikel 1:88 BW (oud), zodat [partij B] de toestemming behoefde van zijn echtgenote voor de gift. [partij A] heeft evenmin weersproken dat [partij B] deze toestemming niet had toen hij de schenkingsovereenkomst sloot.
5.17.
Dit brengt mee dat mevrouw [naam 3] gerechtigd was (het sluiten van) de schenkingsovereenkomst te vernietigen. Dit heeft zij gedaan door middel van haar e-mailbericht van 9 september 2023 (zie onder 3.22).
5.18.
[partij A] heeft, in reactie op dit vernietigingsberoep, een beroep gedaan op verjaring van het vorderingsrecht tot vernietiging. Bij de beoordeling van dat verjaringsberoep stelt de rechtbank voorop dat de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot vernietiging is gaan lopen vanaf het tijdstip waarop mevrouw [naam 3] daadwerkelijk bekend is geworden met de schenkingsovereenkomst. Op [partij A] rust de stelplicht en – bij voldoende betwisting – de bewijslast van de feiten waaruit haar bekendheid kan worden afgeleid (vgl. Hoge Raad 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6506). [partij A] heeft in dat kader verwezen naar het e-mailbericht van 19 juli 2018 van [partij B] aan [partij A] (zie onder 3.17). Volgens [partij A] kan uit die e-mail worden afgeleid dat [partij B] aan zijn echtgenote had verteld over de schenkingsovereenkomst, zodat mevrouw [naam 3] in 2018 al wist van de schenkingsovereenkomst. Dat zou dan meebrengen dat op 9 september 2023 de verjaringstermijn was verstreken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [partij A] in het bijzonder verwezen naar de zin in de e-mail “
Het feit, dat ik jou een cadeautje deed van 1 1/2 mln hfl., zoals je schrijft, is natuurlijk eigenlijk van de zotte” in combinatie met de zin in de e-mail “
Als ik deze opsomming zo blanc aan [naam 3] laat zien, dan zegt zij ook, je bent helemaal gek en van een andere planeet, en we krijgen er zelfs ruzie over.”. Hieruit volgt, aldus [partij A] , dat [partij B] met zijn echtgenote heeft gesproken over de schenking.
5.19.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de betwisting door [partij B] , niet kan worden vastgesteld dat mevrouw [naam 3] al in 2018 daadwerkelijk bekend was met de schenkingsovereenkomst. In haar e-mailbericht van van 9 september 2023 schrijft mevrouw [naam 3] dat ze pas recentelijk – in ieder geval na april 2023 – bekend was geworden met de schenking. Uit het e-mailbericht van 19 juli 2018 kan, anders dan [partij A] betoogt, niet worden afgeleid dat [partij B] al in 2018 met zijn echtgenote heeft gesproken over de schenking. Ten eerste wijst “deze opsomming” in de hiervoor aangehaalde zin in de e-mail, naar de personen die kort ervoor zijn genoemd (te weten: [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 9] ). Uit de tekst van de e-mail volgt niet dat ook [partij A] en de onderhavige schenking onderdeel was van die opsomming. Dat volgt niet uit de omstandigheid dat eerder in de e-mail de schenking aan bod is gekomen. Daarnaast volgt niet eenduidig uit de e-mail of [partij B] daadwerkelijk de opsomming aan zijn echtgenote heeft laten zien waarna ze ruzie hebben gekregen, of dat is bedoeld dat
als[partij B] deze opsomming aldus zou hebben laten zien aan zijn echtgenote, zijn echtgenote zou zeggen dat hij gek was en dat ze er dan ruzie over zouden krijgen. Uit de e-mail van 19 juli 2018 volgt dus niet dat [partij B] zijn echtgenote op een zodanige wijze heeft geïnformeerd over de schenking dat zij daadwerkelijk bekend was met de schenkingsovereenkomst.
5.20.
De conclusie is dat het beroep van [partij A] op verjaring niet slaagt. Dat brengt mee dat de schenkingsovereenkomst is vernietigd. De op die schenkingsovereenkomst gebaseerde vorderingen worden daarom afgewezen. De precieze inhoud van de schenkingsovereenkomst en of die schenkingsovereenkomst de door [partij A] gestelde beheersverplichtingen meebracht, kan bij deze stand van zaken in het midden blijven. De vernietiging van de schenking brengt immers mee dat al die door [partij A] gestelde verplichtingen – als deze al zouden bestaan – zijn vervallen.
Onrechtmatige daad
5.21.
De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen jegens [partij B] en Beauchamp Beheer worden eveneens afgewezen.
5.22.
Aan deze vorderingen is als uitgangspunt ten grondslag gelegd dat [partij B] en/of Beauchamp Beheer aandelen InterXion zijn gaan houden voor [partij A] . De onrechtmatigheid zou er immers in gelegen zijn dat [partij B] en/of Beauchamp Beheer zorgvuldigheidsnormen hebben/heeft geschonden bij het houden van de aandelen.
5.23.
[partij A] wordt niet gevolgd in zijn uitgangspunt dat er een verplichting was voor [partij B] of Beauchamp Beheer om de aandelen voor hem te houden. Wat betreft [partij B] zou die verplichting moeten volgen uit de schenkingsovereenkomst. Die schenkingsovereenkomst is echter vernietigd door de echtgenote van [partij B] , zoals hiervoor is overwogen. [partij A] heeft niet gesteld dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen hem en Beauchamp Beheer. Erop gelet dat er geen verbintenisrechtelijke verplichting was voor [partij B] en/of Beauchamp Beheer om aandelen InterXion te houden voor [partij A] , heeft [partij A] onvoldoende toegelicht waarom zij desalniettemin onderworpen zouden zijn aan zorgvuldigheidsverplichtingen voor het houden van de aandelen.
Conclusie in conventie
5.24.
De conclusie is dat de vorderingen van [partij A] worden afgewezen. [partij A] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in conventie veroordeeld in de proceskosten (inclusief de nakosten).
5.25.
[partij C] c.s. hebben gevorderd dat [partij A] in conventie wordt veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vordering niet vereist is een reconventionele vordering in te stellen, zodat de rechtbank in conventie hierover zal oordelen. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat in beginsel bij de berekening van de hoogte van de proceskostenveroordeling aansluiting wordt gezocht bij het liquidatietarief. Een volledige proceskostenveroordeling zoals gevorderd is alleen onder buitengewone omstandigheden toewijsbaar. Hierbij kan met name worden gedacht aan misbruik van procesrecht of een onrechtmatige daad. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (zie onder meer Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, rov. 5.3.3).
5.26.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [partij A] niet evident ongegrond waren en dat [partij A] ook niet op voorhand had moeten begrijpen dat zijn vorderingen geen kans van slagen hadden. [partij A] heeft geen misbruik gemaakt van zijn procesrecht of onrechtmatig gehandeld door het instellen van de onderhavige procedure. De vordering tot veroordeling van de daadwerkelijke proceskosten wordt daarom afgewezen. De proceskosten zullen worden bepaald aan de hand van het liquidatietarief. De proceskosten van [partij B] c.s. in conventie worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
10.892,50
(2,5 punten × € 4.357,00 tarief VIII)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
13.347,50
Reconventie
Inleiding
5.27.
In reconventie vordert [partij B] betaling van twee bedragen, te weten een bedrag van € 390.00,00 en een bedrag van € 2.500,00. Het gevorderde bedrag van
€ 390.000,00 ziet op de terugbetaling van aan [partij A] geleende gelden. Het bedrag van
€ 2.500,00 ziet op de vergoeding van schade die [partij B] heeft geleden als gevolg van een door [partij A] gelegd conservatoir beslag. Beauchamp Beheer vordert een schadevergoeding wegens een derdenbeslag dat onder haar is gelegd door schuldeisers van [partij A] .
Leningen
5.28.
Aan de vordering tot betaling van € 390.000,00 heeft [partij B] ten grondslag gelegd dat hij in de jaren 2011 tot en met 2013 verschillende bedragen heeft geleend aan [partij A] . Tezamen zijn deze bedragen het gevorderde bedrag van
€ 390.000,00. [partij B] heeft verwezen naar de e-mail van 23 april 2018 van zijn boekhouder, de heer [naam 2] (zie onder 3.15) en de reactie van [partij A] daarop in zijn e-mail van 7 juli 2018 (zie onder 3.16).
5.29.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij A] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat hij in de bedoelde periode in totaal een bedrag van € 390.000,00 heeft geleend van [partij B] . De rechtbank volgt [partij A] niet in zijn standpunt dat deze betalingen zouden zijn gedaan ten titel van voorschot op de vordering in conventie. Er zijn geen aanwijzingen dat [partij B] de bedragen heeft betaald aan [partij A] , om een schuld aan [partij A] te voldoen zoals gevorderd in conventie. [partij B] betwist immers de vordering in conventie en deze vordering wordt ook afgewezen. Verder volgt uit de e-mail van [partij A] van 7 juli 2018 dat ook [partij A] ervan uitging dat de bedoelde bedragen geleend waren en dienden te worden terugbetaald. Ook op de mondelinge behandeling heeft [partij A] bevestigd dat deze bedragen aan hem zijn betaald ten titel van geldlening.
5.30.
[partij A] heeft een beroep gedaan op verjaring wat betreft de vordering tot terugbetaling. Daartoe heeft [partij A] naar voren gebracht dat er geen tijdstip van nakoming is bepaald. Dat brengt mee dat terstond nakoming kan worden gevorderd. Dit betekent dat de verjaringstermijn is gaan lopen vanaf het moment waarop de verbintenis tot het aangaan van iedere individuele geldlening is ontstaan. Gelet op de verjaringstermijn van vijf jaren zijn de vorderingen dus uiterlijk verjaard in 2018, terwijl er geen stuiting heeft plaatsgevonden voor 2020, aldus [partij A] .
5.31.
Het beroep op verjaring treft geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank dat de geldleningen zijn aangegaan voor 1 januari 2017, zodat het voordien geldende recht van toepassing is. Dit betekent dat de artikelen 7A:1796, 7A:1797 en 7A:1800 (oud) BW van toepassing zijn. Uit deze artikelen volgt, voor zover van belang, dat een uitlener het ter leen gegevene niet kan terugeisen voordat de bij de overeenkomst bepaalde tijd verstreken is. Als geen termijn voor de nakoming bepaald is, moet de lener het ter leen gegevene op eerste aanvraag en alsdan terstond teruggeven. De rechter kan dan echter, naar gelang van de omstandigheden, enig uitstel aan de lener toestaan. Verder is van belang dat artikel 3:307 lid 2 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat in geval van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd de verjaringstermijn van vijf jaren pas loopt van de aanvang van de dag volgende op die waartegen de schuldeiser aan de schuldenaar heeft medegedeeld tot opeising over te gaan.
5.32.
Tussen partijen is niet in discussie dat sprake is van leningen die zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. Uit de hiervoor weergegeven wettelijke regelingen volgt dat de verjaringstermijn daarom pas is gaan lopen toen de geldleningen werden opgeëist door [partij B] . [partij A] heeft niet weersproken dat dit is gebeurd per 30 november 2020 met de brief van 18 november 2020 (zie onder 3.21). Dit betekent dat de vorderingen niet zijn verjaard.
5.33.
Meer subsidiair heeft [partij A] gesteld dat de vorderingen teniet zijn gedaan door een beroep van [partij B] op verrekening met de vordering van [partij A] in conventie zoals gedaan in de brief van 6 oktober 2020 (zie onder 3.20). Dit verweer van [partij A] slaagt evenmin. Uit de afwijzing van de vorderingen in conventie volgt dat er geen vordering was van [partij A] op [partij B] , zodat er geen sprake kan zijn van verrekening van een vordering met de geldleningen.
5.34.
De vordering van [partij B] tot betaling van rente over de leningen gedurende de looptijd vanaf 31 augustus 2013 tot het moment van het opeisen van de geldleningen op 30 november 2020, wordt afgewezen. Zoals hiervoor is overwogen is het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2017. Het beroep van [partij B] op artikel 7:129d BW gaat reeds om die reden niet op. Uit artikel 7A:1804 BW (oud) volgt dat rente schriftelijk diende te zijn overeengekomen. Tussen partijen staat vast dat zij niet schriftelijk rente zijn overeengekomen. De gevorderde rente tot 30 november 2020 wordt daarom afgewezen. Op 30 november 2020 was [partij A] in verzuim wat betreft zijn terugbetalingsverplichting, zodat de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom vanaf die datum zal worden toegewezen.
Schade van [partij B] door conservatoir beslag
5.35.
[partij B] vordert ook een bedrag van €
2.500,00 in verband met geleden schade als gevolg van het conservatoir beslag dat [partij A] op 25 april 2024 heeft laten leggen op een appartement van [partij B] op grond van de vordering in conventie. Door het beslag kon [partij B] het verkochte appartement niet tijdig leveren op 17 mei 2024 en daarom heeft hij een bedrag van € 2.500,00 moeten vergoeden aan de kopers.
5.36.
De rechtbank stelt voorop dat naar vaste rechtspraak degene die een beslag legt, handelt op eigen risico en, bijzondere omstandigheden daargelaten, aansprakelijk is uit onrechtmatige daad jegens degene op wiens recht het beslag inbreuk heeft gemaakt indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd (Hoge Raad 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6196). Uit het oordeel in conventie volgt dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd, ongegrond is. Dit brengt mee dat [partij A] aansprakelijk is voor de door [partij B] geleden schade als gevolg van het beslag.
5.37.
[partij A] heeft aangevoerd dat de schade voor risico van [partij B] moet blijven. Het beslag is opgeheven nadat [partij B] een bankgarantie had gesteld. [partij B] had de bankgarantie eerder kunnen stellen, in welk geval de levering wel tijdig had kunnen plaatsvinden, aldus [partij A] . De rechtbank volgt [partij A] niet in zijn betoog. Er was geen verplichting aan de zijde van [partij B] om een bankgarantie te stellen, teneinde het conservatoir beslag op te heffen. Nog daargelaten of de bankgarantie redelijkerwijs eerder had kunnen worden gesteld en of het appartement in dat geval wel tijdig had kunnen worden geleverd, doet de omstandigheid dat de bankgarantie niet eerder is gesteld niet af aan de risicoaansprakelijkheid van [partij A] .
5.38.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij als gevolg van de latere levering
€ 2.500,00 heeft moeten betalen aan de kopers van het appartement, heeft [partij B] verwezen naar de notariële afrekening behorende bij de levering van het appartement, waarop is vermeld “vergoeding i.v.m. uitstel overdracht € 2.500”. [partij A] heeft niet weersproken dat [partij B] later heeft moeten leveren dan was overeengekomen met de kopers. [partij A] heeft evenmin gemotiveerd betwist dat [partij B] daarom het bedrag van € 2.500,00 heeft betaald aan de kopers. Hiermee staat voldoende vast dat de betaling van dit bedrag schade is voor [partij B] als gevolg van de latere levering. De vordering van [partij B] tot betaling van € 2.500,00 aan schadevergoeding wordt dus toegewezen. De gevorderde wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 – de datum van de vermeerdering van eis – wordt, als overigens onweersproken, eveneens toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.39.
[partij A] heeft verzocht een veroordeling in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren in geval zijn vordering in conventie zou worden afgewezen. Daaraan heeft [partij A] ten grondslag gelegd dat er een restitutierisico bestaat nu [partij B] in het buitenland woont. [partij B] heeft het restitutierisico weersproken.
5.40.
De rechtbank zal de veroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Als uitgangspunt geldt immers dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. [partij A] heeft het door hem gestelde restitutierisico niet onderbouwd en er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van een restitutierisico. De belangenafweging valt, gelet op het genoemde uitgangspunt, dus niet uit in het voordeel van [partij A] .
Schade van Beauchamp Beheer door derdenbeslag
5.41.
Beauchamp Beheer vordert betaling van een schadevergoeding van € 4.782,00. Daaraan is ten grondslag gelegd dat er door schuldeisers van [partij A] executoriaal derdenbeslag is gelegd onder Beauchamp Beheer op grond van vonnissen gewezen tegen [partij A] . In de beslagstukken is vermeld dat Beauchamp Beheer een bedrag van € 3.010.270,00 verschuldigd is aan [partij A] . Het ligt in de rede dat [partij A] aan de schuldeisers heeft medegedeeld dat ze alleen maar executoriaal derdenbeslag onder Beauchamp Beheer hoefden te leggen. Dit is onrechtmatig jegens Beauchamp Beheer want in strijd met de waarheid. De schade bestaat uit de kosten en honoraria van de raadslieden van Beauchamp Beheer in verband met adviezen over het beslag en de communicatie met de deurwaarder. Deze schade wordt begroot op 1 punt van het liquidatietarief, aldus nog steeds Beauchamp Beheer.
5.42.
Deze vordering wordt, mede gelet op de betwisting door [partij A] , afgewezen. Deze vordering bouwt, naar de kern genomen, voort op het standpunt van [partij C] c.s. ter zake de volledige proceskostenveroordeling, samengevat inhoudende dat [partij A] had moeten begrijpen dat zijn vorderingen geen kans van slagen hadden. [partij A] zou onrechtmatig hebben gehandeld door desalniettemin tegen zijn schuldeisers te zeggen dat hij een vordering zou hebben op Beauchamp Beheer. Zoals hiervoor is overwogen, is er geen sprake van een situatie dat [partij A] op voorhand had moeten begrijpen dat zijn vorderingen kansloos waren. Er kan niet worden geconcludeerd dat [partij A] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Beauchamp Beheer door tegen zijn schuldeisers melding te maken voor de door hem gestelde vordering op Beauchamp Beheer.
Proceskosten
5.43.
[partij C] c.s. hebben in reconventie voorwaardelijk, namelijk indien daarvoor nodig is een reconventionele vordering in te stellen, gevorderd om [partij A] te veroordelen in de werkelijke proceskosten in conventie. Zoals volgt uit de beoordeling in conventie is deze voorwaarde niet vervuld, zodat niet wordt toegekomen aan deze reconventionele vordering.
5.44.
[partij A] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [partij B] in reconventie. Bij het voeren van zijn verweer heeft [partij A] geen misbruik gemaakt van zijn procesrecht en ook niet onrechtmatig gehandeld door het voeren van een verweer dat bij voorbaat kansloos was. Er is geen grond aanwezig voor een volledige proceskostenveroordeling in reconventie, zodat die vordering van [partij B] wordt afgewezen. De proceskosten van [partij B] worden begroot op:
- salaris advocaat
7.004,00
(2,00 punten × € 3.502,00 tarief VII)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.182,00
5.45.
De reconventionele vordering van Beauchamp Beheer wordt afgewezen. Beauchamp Beheer wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [partij A] , die worden begroot op nihil. [partij A] heeft namelijk slechts op de mondelinge behandeling kort verweer gevoerd.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
- wijst de vorderingen van [partij A] af,
- veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 13.347,50 van [partij C] c.s., te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
- verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordeling,
in reconventie
- veroordeelt [partij A] om aan [partij B] te betalen het bedrag van
€ 390.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente volgens artikel 6:119 BW vanaf 30 november 2020 tot de dag van voldoening,
- veroordeelt [partij A] om [partij B] te betalen het bedrag van
€ 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente volgens artikel 6:119 BW vanaf 11 juni 2024 tot de dag van voldoening,
- veroordeelt [partij A] in de proceskosten van [partij B] van € 7.182,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
- verklaart het vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst de vorderingen van Beauchamp Beheer af,
- veroordeelt Beauchamp Beheer in de proceskosten van [partij A] , die de rechtbank begroot op nihil,
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. D.E. Alink en mr. M. Warmerdam en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.

Voetnoten

1.Ontleend aan de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2002:AE4096, rov. 2.2.
2.Zie uitspraak in noot hiervoor, rov. 2.8, 3.1 en 3.5.
3.Asser/Perrick 4 2021/259.