ECLI:NL:RBDHA:2024:15215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
NL24.33934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, aangezien hij daar eerder een aanvraag had ingediend. Eiser heeft betoogd dat hij niet veilig naar Kroatië kan worden teruggestuurd vanwege aanhoudende schendingen van mensenrechten en pushbacks aan de buitengrenzen van het land. Hij verwees naar verschillende rapporten die deze schendingen documenteren en stelde dat de minister niet zonder meer op de informatie van de Kroatische autoriteiten mocht vertrouwen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie anders is dan die van andere Dublinclaimanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Kroatische autoriteiten in een brief hebben bevestigd dat asielzoekers adequaat worden behandeld en dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser bij terugkeer in Kroatië te maken zal krijgen met pushbacks of andere schendingen van zijn rechten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen informatie heeft overgelegd die wijst op fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen in Kroatië.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid zouden getuigen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33934

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [datum] 1991 en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 20 februari 2024 in Kroatië al een asielaanvraag had ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 30 april 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Kroatische autoriteiten. [2] Op 14 mei 2024 heeft Kroatië het verzoek geaccepteerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Kroatië vaststaat. [3]
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en stelt daartoe het volgende. Ten aanzien van Kroatië kan niet langer van het interstatelijk beginsel worden uitgegaan gelet op de aanhoudende pushbacks aan de buitengrenzen van Kroatië. Verweerder zou niet zonder meer mogen uitgaan van de informatie van de Kroatische autoriteiten en dient garanties te verkrijgen dat eiser niet bij wijze van pushback zal worden uitgezet. Diverse rapporten en artikelen wijzen op schending van mensenrechten, pushbacks en politiegeweld in Kroatië. In dit kader verwijst eiser naar het rapport van Border Violence Monitoring Network van 8 mei 2023 en 25 september 2023, het rapport van European Union Agency for Fundamental Rights van 8 juni 2023, het rapport van Human Rights Watch van 3 mei 2023, en het rapport van Center for Peace Studies van september 2023. Overdracht aan Kroatië getuigt van een onevenredige hardheid. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Bovendien handelt verweerder in strijd met het EVRM, de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De Afdeling heeft op 13 september 2023 geoordeeld dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [5] Het is aan eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval anders is. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. Eiser heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant slachtoffer wordt van pushbacks bij overdracht naar Kroatië of dat hij na overdracht in zodanig slechte omstandigheden terecht zal komen dat de bijzonder hoge drempel als bedoeld in het Jawo-arrest [6] wordt bereikt. De Afdeling heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken krijgen met pushbacks of dat zij het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De Kroatische autoriteiten hebben namelijk in een brief van 15 november 2022 bevestigd dat asielzoekers die worden overgedragen op grond van de Dublinverordening adequaat worden behandeld. De ervaringen die eiser zelf stelt te hebben gehad, hebben plaatsgevonden toen hij illegaal Kroatië inreisde en bij terugkeer zal hij terugkeren als Dublinclaimant. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht als Dublinclaimant een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest. [8]
6. Eiser heeft voorts geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat in Kroatië sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de maximale opvangcapaciteit niet wordt bereikt, omdat Kroatië een doorreisland is en vreemdelingen slechts korte tijd in de opvang verblijven. Dit volgt ook uit de meest recente AIDA-rapportage en is tevens bevestigd door de Kroatische ombudsvrouw. Met het akkoord heeft Kroatië gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en de internationale verdragen. Voor zover eiser van mening is dat de Kroatische autoriteiten onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
7. Tot slot heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen reden is op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht. In de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Kroatië heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Naast dat de ervaringen van eiser niet zijn onderbouwd is gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook geen aanleiding te veronderstellen dat eiser bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst in dit kader op een uitspraak van de Afdeling van 30 april 2024 [9] waarin in een soortgelijk geval ook tot die conclusie is gekomen. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Eiser heeft verder geen standpunten naar voren gebracht waarom het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
6.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, met zaaknummer ECLI:EU:C:2019:218.
7.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.