ECLI:NL:RBDHA:2024:15210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
NL24.33232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Kroatië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had echter besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Kroatië een asielaanvraag ingediend en Nederland had een verzoek tot terugname naar Kroatië gestuurd, waarop Kroatië niet binnen de gestelde termijn had gereageerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 september 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij niet veilig terug kan naar Kroatië vanwege mishandeling en gebrekkige opvang, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat Kroatië, ondanks de zorgen van eiser, voldoende waarborgen biedt voor de behandeling van asielzoekers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Kroatische autoriteiten de asielaanvragen adequaat behandelen en dat er geen bewijs is dat eiser bij terugkeer in Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met de mensenrechten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in het asielproces, evenals de noodzaak voor eisers om substantiële bewijsvoering te leveren voor hun claims over onveilige situaties in het land van terugkeer. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken die de positie van Kroatië als veilig derde land bevestigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33232

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Bom),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [datum] 1980 en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 20 februari 2024 in Kroatië al een asielaanvraag had ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 16 april 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Kroatische autoriteiten. [2] Kroatië heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd op dit verzoek. Het zonder reactie laten verstrijken van deze termijn staat gelijk met de aanvaarding van het verzoek. [3]
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en stelt daartoe het volgende. Niet kan worden vastgesteld dat de Kroatische autoriteiten akkoord zijn met zijn terugname omdat verweerder geen reactie heeft ontvangen van de Kroatische autoriteiten op het terugnameverzoek. Verder kan ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan gelet op de wijze waarop de Kroatische autoriteiten omgaan met Dublinclaims in het kader van de Dublinverordening. Hij is geslagen in Kroatië, heeft zich geheel moeten ontkleden, is verbaal bedreigd en op het station afgezet met het verzoek om Kroatië onmiddellijk te verlaten. Ook is hij na zijn aanhouding in Kroatië mishandeld en heeft onder dwang zijn vingerafdrukken moeten afstaan. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de Kroatische autoriteiten in overeenstemming met het Handvest [4] asielzoekers op een correcte wijze opvangen en geen pushbacks meer toepassen. Verwezen wordt naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 26 maart 2024, [5] zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 16 februari 2024 [6] , en de uitspraak van de Afdeling [7] van 28 augustus 2024. [8] Ook is in Kroatië sprake van gebrekkige opvangmogelijkheden met het gevolg dat ook de mogelijkheid tot zorg ontbreekt. Voorts is sprake van bijzondere individuele omstandigheden waardoor zou moeten worden afgezien van overdracht. Hij heeft namelijk psychische klachten die wijzen op PTSS. [9] Ter onderbouwing heeft eiser zijn medische dossier, een kopie van de gemaakte afspraak met zijn huisarts en een kopie van de verpakking van zijn medicijnen overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het enkele feit dat sprake is van een fictief akkoord maakt niet dat dat de autoriteiten van Kroatië niet akkoord zijn met de terugname van eiser. Hierbij is van belang dat een fictief akkoord op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening gelijk wordt gesteld met een aanvaarding van het verzoek om eiser terug te nemen. Dit betekent dat Kroatië met het aldus gegeven (fictieve) claimakkoord heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Als de Kroatische autoriteiten het niet eens waren geweest met eisers terugname, had het op de weg van de Kroatische autoriteiten gelegen om het claimverzoek af te wijzen. Dat is niet gebeurd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. De Afdeling heeft op 13 september 2023 geoordeeld dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [10] Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [11] Het is aan eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval anders is. Eiser is daarin niet geslaagd.
6. Eiser heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant slachtoffer wordt van pushbacks bij overdracht naar Kroatië of dat hij na overdracht in zodanig slechte omstandigheden terecht zal komen dat de bijzonder hoge drempel als bedoeld in het Jawo-arrest [12] wordt bereikt. De Afdeling heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken krijgen met pushbacks of dat zij het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De Kroatische autoriteiten hebben namelijk in een brief van 15 november 2022 bevestigd dat asielzoekers die worden overgedragen op grond van de Dublinverordening adequaat worden behandeld. Dat eiser stelt dat zijn vingerafdrukken gedwongen zijn afgenomen door de Kroatische autoriteiten geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. Lidstaten zijn op grond van de Eurodac-verordening [13] verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. De ervaringen die eiser verder zelf stelt te hebben gehad, hebben plaatsgevonden toen hij illegaal Kroatië inreisde en bij terugkeer zal hij terugkeren als Dublinclaimant. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht als Dublinclaimant een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [14] en artikel 4 van het Handvest.
7. Eiser heeft voorts geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat in Kroatië sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de maximale opvangcapaciteit niet wordt bereikt, omdat Kroatië een doorreisland is en vreemdelingen slechts korte tijd in de opvang verblijven. Dit volgt ook uit de meest recente AIDA-rapportage en is tevens bevestigd door de Kroatische ombudsvrouw. Eiser heeft ook verklaard te zijn doorgereisd na zijn illegale inreis in Kroatië. Met het fictief akkoord heeft Kroatië gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en de internationale verdragen. Voor zover eiser van mening is dat de Kroatische autoriteiten onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
8. Tot slot heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Voor zijn psychische klachten kan hij zich ook in Kroatië (verder) laten behandelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Kroatië geen hulp zal kunnen krijgen. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat overdracht aan Kroatië zal leiden tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn psychische gesteldheid. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen reden is op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht. In de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Kroatië heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Naast dat de ervaringen van eiser niet zijn onderbouwd is gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook geen aanleiding te veronderstellen dat eiser bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst in dit kader op een uitspraak van de Afdeling van 30 april 2024 [15] waarin in een soortgelijk geval ook tot die conclusie is gekomen. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Op grond van artikel 25, tweede lid, Dublinverordening.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Posttraumatische stressstoornis.
12.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, met zaaknummer ECLI:EU:C:2019:218.
13.Verordening (EU) Nr. 603/2013.
14.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.