ECLI:NL:RBDHA:2024:15105
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regeling met betrekking tot Polen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Iraakse nationaliteit te hebben, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, met het argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank houdt geen zitting en verklaart het beroep kennelijk ongegrond.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van stelselmatige en langdurige schendingen van zijn grondrechten in Polen. Eiser beroept zich op eerdere uitspraken van de rechtbank en stelt dat hij gegronde vrees heeft voor schending van het refoulementsbeginsel. De rechtbank wijst erop dat het uitgangspunt is dat lidstaten van de EU hun verdragsverplichtingen nakomen, en dat van dit uitgangspunt slechts kan worden afgeweken indien eiser overtuigend bewijs levert van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Polen.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn rechten. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om in verzet te gaan tegen de uitspraak.