ECLI:NL:RBDHA:2024:15101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
24.22446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat Bulgarije de verantwoordelijkheid draagt voor de asielaanvraag van eiser, en dat er geen sprake is van structurele tekortkomingen in het Bulgaarse asiel- en opvangsysteem die een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrengen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico loopt op schending van zijn mensenrechten. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, en dat de minister niet verplicht was om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen op basis van bijzondere, individuele omstandigheden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22446

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. de Houwer-van Wijk),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL24.22447), op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.J. Reijnen, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 9 februari 2024 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, omdat uit Eurodac blijkt dat eiser op 18 mei 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard op 15 februari 2024.
2.1.
Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zienswijze
4. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de eerdere fases in dit dossier naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt dat deze enkele verwijzing, zonder nadere toelichting op welke concrete punten de reactie verweerder in het bestreden besluit onjuist of onvolledig zou zijn, onvoldoende is om als concrete beroepsgrond te worden aangemerkt waar de rechtbank op in dient te gaan. Voor zover eiser in het vervolg van zijn beroepsgronden uitlegt op welke punten de reactie verweerder in de zienswijze onjuist of onvolledig zou zijn geweest, zal de rechtbank daar in het hiernavolgende op ingaan.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat verweerder voor Bulgarije ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Volgens eiser is er namelijk sprake van structurele tekortkomingen in de Bulgaarse asielprocedure en opvangvoorzieningen en om die reden had verweerder de aanvraag van eiser op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening aan zich moeten trekken. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar de volgende stukken: het AIDA rapport update 2022 en 2023, het rapport van BVMN van april 2023, het rapport van HRW van 2024, het rapport van CERD van december 2023, het jaarlijkse rapport van BHC van juli 2023, de serie van InfoMigrants van augustus 2023, het maandelijkse rapport van BVMN van augustus 2023 en een document van VWN van 19 juli 2023 ‘Veelgestelde vragen Dublinterugkeerders Bulgarije’. In dat kader verwijst eiser ook naar de slechte behandeling die hij zelf in Bulgarije heeft meegemaakt. Zo heeft eiser verklaard dat de opvang slecht was, had eiser geen toegang tot een advocaat, heeft hij in detentie gezeten, is hij twee keer mishandeld door de politie en is hij ontvoerd en gemarteld door een maffiagroep uit Bulgarije. Eiser heeft een drietal foto’s van littekens overgelegd om de mishandeling te onderbouwen. Ook stelt eiser dat klagen bij de autoriteiten van een land die personen zelf martelen en mishandelen onmogelijk is. Als gevolg van de slechte behandeling in Bulgarije heeft eiser last van psychische klachten waar hij tot op heden last van heeft. Verweerder had ingevolge het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland van 21 januari 2011 (ECLI:CE:EHCR:2011:0121JUD003069609) onderzoek moeten doen of de verklaringen van eiser bevestiging vinden in de door eiser ingeroepen objectieve landeninformatie. Eiser voert verder aan dat indien hij terug moet naar Bulgarije en hij daar een status krijgt, hij in een situatie terecht zal komen waarbij hij verstoken zal zijn van de meest elementaire behoeften zoals wonen, eten en zich kunnen wassen. Ook is het onmogelijk om huisvesting te krijgen en kan eiser geen beroep doen op sociale voorzieningen. Volgens eiser is er nog steeds sprake van een ‘zero integration policy’ wat inhoudt dat er geen integratievoorzieningen zijn voor statushouders en er geen toegang tot onderwijs is. Ter onderbouwing wijst eiser in dit kader op het AIDA rapport Bulgarije van 2022 waaruit het ‘zero-integration policy’ zou volgen en de brief van VWN van 8 maart 2024. Eiser wil hiermee zeggen dat dit ziet op de mogelijke situatie dat hij na overdracht in Bulgarije een status zou krijgen.
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat ten aanzien van Bulgarije kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen zal nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Bulgarije sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem die ertoe leiden dat eiser als Dublinclaimant bij terugkeer een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 EVRM. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling volgt dat in zijn algemeenheid ten opzichte van Bulgarije mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2023 (ECLI:RVS:NL:2023:3133 en ECLI:RVS:NL:2023:3134), van 16 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3806), van 29 februari 2024 (ECLI:RVS:NL:2024:870) en recentelijk ook nog de uitspraken van 3 juni 2024 (ECLI:RVS:NL:2024:2274) en 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647). In deze rechtspraak zijn de zorgen over de pushbackpraktijken, de toegang tot en de situatie in de opvangcentra, de omstandigheden in detentiecentra en de toegang tot rechtsbijstand betrokken, gebaseerd op informatie over de situatie in Bulgarije en daaronder tevens begrepen het door eiser genoemde AIDA rapport van 2022 en 2023 en de brief van VWN van 19 juli 2023. Uit de overige stukken die eiser naar voren heeft gebracht blijkt niet van een wezenlijk ander beeld dan geschetst is bij de eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling en die tot de conclusie zou moeten leiden dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Zo blijkt uit de door eiser overgelegde stukken niet dat dit ziet op Dublinclaimanten die gereguleerd worden overgedragen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser in de Dublinprocedure zit en dus (nog) geen statushouder is in Bulgarije, zodat hetgeen eiser heeft aangevoerd over de situatie van statushouders in Bulgarije hem niet kan baten.
8. In het persoonlijke relaas van eiser ziet de rechtbank evenmin aanleiding dat eiser bij overdracht naar Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Dat eiser eerder als Dublinclaimant is teruggekeerd naar Bulgarije leidt niet tot een ander oordeel. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat eiser na terugkeer vanuit Duitsland ernstige problemen heeft gehad. Hij heeft verklaard dat aan hen was medegedeeld dat ze geen recht op opvang hadden, dat zij zelf een adres moesten regelen en een document zouden krijgen om zich te legitimeren. Hij heeft twee dagen buiten geslapen waarna hij een adres heeft geregeld. Nadat eiser twee maanden lang het document om zich te legitimeren om de tien dagen heeft verlengd, is hij zelf weer vertrokken uit Bulgarije. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser de gestelde mishandelingen en marteling niet heeft onderbouwd. De rechtbank merkt op dat - zoals verweerder ter zitting terecht stelt - eiser in zijn gehoor verklaart mishandeld te zijn door de maffia, in de zienwijze en de correcties- en aanvullingen verklaart dat hij ook is mishandeld door de autoriteiten en in beroep komt daar ook een mishandeling door de politie en het leger bij. Niet is gebleken waarom de mishandeling door de autoriteiten van Bulgarije niet eerder door eiser naar voren is gebracht terwijl het op de weg van eiser had gelegen om hier eerder over te verklaren. De drietal foto’s die eiser heeft overgelegd zijn onvoldoende om de gestelde mishandeling door de politie dan wel de marteling door de maffiagroep te onderbouwen. Verweerder heeft ter zitting terecht gesteld dat – zonder afbreuk te doen aan het letsel - uit de foto’s niet afgeleid kan worden wat de toedracht is geweest
.Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser volgens vaste jurisprudentie bij voorkomende problemen dient te klagen bij de autoriteiten van Bulgarije of de daarvoor aangewezen instanties. Niet is gebleken dat deze eiser niet zouden kunnen of willen helpen. Verweerder heeft terecht gesteld dat de enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat hij aangifte heeft gedaan en dat hij daarna niets meer gehoord heeft niet voldoende is.
Indirect refoulement
9. Eiser betoogt voorts dat hij een risico loopt op (indirect) refoulement. Eiser is bang om teruggestuurd te worden naar Syrië. Hij heeft gehoord dat asielzoekers die zijn vertrokken uit Bulgarije en weer terugkeren geen asielvergunning krijgen en worden teruggestuurd naar hun land van herkomst.
10. De Afdeling heeft in de uitspraak van 12 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2359), in navolging van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:934) geoordeeld dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement als niet eerst is vastgesteld dat er sprake is van systeemfouten in de Bulgaarse asielprocedure en opvangvoorzieningen. Nu gelet op rechtsoverwegingen 6 tot en met 8 dergelijke systeemfouten in het onderhavige geval niet zijn vastgesteld, mag verweerder er dus ook op vertrouwen dat eiser niet in strijd met het verbod op refoulement zal worden overgedragen aan Syrië.
Artikel 17 van de Dublinverordening
11. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd en ten onrechte niet heeft aangenomen dat sprake is van bijzonder van bijzondere, individuele omstandigheden. Volgens eiser hadden de persoonlijke ervaringen in Bulgarije voor verweerder aanleiding moeten vormen om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken. Zo heeft eiser verklaard dat hij is mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten en dat hij is ontvoerd en gemarteld door een maffiagroep in Bulgarije. Als gevolg van deze ervaringen in Bulgarije heeft eiser psychische problemen. Eiser wijst op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 8 december 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:19301). Eiser stelt dat hij gelet op het Tarakhel arrest (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712) een kwetsbaar persoon is en verweerder ten minste individuele garanties aan Bulgarije moet vragen om te verzekeren dat eiser in een passende opvangvoorziening wordt geplaatst.
12. Verweerder kan in individuele gevallen gebruikmaken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, indien de vreemdeling op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van een onevenredige hardheid getuigt. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht is. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
13. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden bestaan die voor hem aanleiding vormen om het asielverzoek van eiser onverplicht in behandeling te nemen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder de gestelde onrechtmatige behandeling van eiser in Bulgarije al heeft betrokken bij zijn standpunt over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1778). Zoals reeds overwogen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Bulgaarse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen en had verweerder daarom ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
14. Ook in de medische (psychische) klachten van eiser heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Eiser heeft namelijk niet met (medische) documenten onderbouwd dat sprake is van psychische klachten. Verweerder heeft terecht gewezen op het feit dat eiser geen patiëntendossier of ander document van een zorgverlener heeft overgelegd waaruit de psychische klachten volgen en dat uit de foto’s van zijn littekens evenmin is af te leiden dat er sprake is van psychische klachten. Het beroep van eiser op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 8 december 2023 kan niet slagen, nu dit geen vergelijkbaar geval betreft. In die zaak was de medische situatie van de vreemdeling onderbouwd met medische documenten en lag er diagnose van PTSS. Ook het beroep op het Tarakhel arrest leidt niet tot een ander oordeel. Nu eiser zijn medische situatie niet heeft onderbouwd en niet is gebleken van een combinatie van factoren zoals volgt uit het Tarakhel arrest heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bijzonder kwetsbaar is. De enkele stelling dat hij last heeft van psychische klachten als gevolg van zijn ervaringen in Bulgarije is niet voldoende. Verweerder had om die reden ook geen individuele garanties hoeven vragen bij Bulgarije.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.O.Y. Elagab, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M.M. Vedder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.