ECLI:NL:RBDHA:2024:14987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL23.12978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in bestuursrechtelijke asielzaak

Op 20 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 30 mei 2023, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend en dat er geen redelijke twijfel bestond over de uitkomst van het beroep. De opposant had verzet aangetekend op 31 mei 2023, maar had geen verzoek ingediend om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank deed uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen werd ingegaan op eerdere uitspraken van de rechtbank en de divergentie in rechtspraak over de verlenging van beslistermijnen in asielzaken via het WBV 2022/22. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van de opposant niet voldoende waren om aan te tonen dat er redelijke twijfel bestond over de eerdere uitspraak. Het verzet werd ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12978

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam])
tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 mei 2023 in het geding tussen
opposant
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde.

Procesverloop

Bij uitspraak van 30 mei 2023 (de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan op 31 mei 2023.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend.
2. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het oordeel in de aangevallen uitspraak. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert het volgende aan. In het beroep is verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 januari 2023. [1] In die uitspraak is geoordeeld dat de verlenging van beslistermijnen in asielzaken via het WBV 2022/22 [2] niet rechtsgeldig is. Zolang de Afdeling [3] geen uitspraak heeft gedaan bestaat er divergentie binnen de rechtspraak en leent een zaak zich sowieso niet voor afdoening buiten zitting. Voorts beroept opposant zich op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 maart 2019. [4]
4. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat niet tot een kennelijk oordeel kon worden gekomen. In verzet zijn immers geen argumenten naar voren gebracht die in het geval van een normale behandeling (ter zitting) hadden kunnen worden aangevoerd en waardoor twijfel zou zijn ontstaan over de uitkomst van het beroep. [5] De omstandigheid dat door de verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank anders wordt geoordeeld over de betekenis van WBV 2022/22 voor de beslistermijn van verweerder maakt niet dat in dit geval redelijke twijfel bestond over de uitkomst van het beroep. Zoals de rechtbank heeft overwogen in de aangevallen uitspraak heeft deze zittingsplaats al eerder in gelijke zin over WBV 2022/22 geoordeeld in drie uitspraken van 21 maart 2023 [6] en in alle vergelijkbare zaken sindsdien.
5. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 2 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2177.)